Banner (Johan), Banér, Banier of Bannier, lid van den Zweedschen Rijksraad en veldmaarschalk, was een der helden van den 30-jarigen oorlog. Hij werd geboren uit een grafelijk Zweedsch geslacht in 1396, trad in 1615 in dienst, werd in 1617 kornet en in 1620 hoofdman, terwijl hij zich in den oorlog van Zweden met Polen vooral voor Riga onderscheidde. Koning Gustaaf Adolf benoemde hem in 1621 tot overste, in 1623 tot generaal-majoor, in 1826 tot commandant van Riga, in 1629 tot gevolmagtigde bij de Poolsche vredes-onderhandelingen, en in 1630 tot luitenant-generaal en lid van den Rijksraad.
Met Gustaaf Horn knoopte hij onderhandelingen aan over een verdrag tusschen Zweden en Frankrijk. In den slag bij Breitenfeld (7 September 1631) voerde hij bevel over de ruiterij van den regtervleugel. Een aanval in de flank door Pappenheim sloeg hij af en hij vervolgde diens ruiterij zóó heldhaftig, dat alle pogingen tot weerstand vruchteloos bleven. Van dien dag af werd Banner “de Zweedsche leeuw” genoemd. Hem werd opgedragen, Maagdenburg in het oog te houden; later trok hij bij de nadering van Pappenheim achter de Saale terug, waardoor hij de ontruiming van Neder-Saksen bewerkte. Nu riep de Koning hem naar Beijeren, en na eenige voorspoedige gevechten vereenigde zich Banner met hem bij Neurenberg, maar was tevens in eene schermutseling gewond. Toen de Koning in den herfst van 1632 naar Saksen vertrok, werd Banner tot bevelhebber benoemd der troepen, die in Beijeren achterbleven.
In 1634 werd hij tot veldmaarschalk verheven en veroverde als commanderend generaal Frankfort en Krossen aan de Oder, trok naar Silézië en deed een inval in Bohemen. Na den (voor de Zweden) ongelukkigen slag bij Nördlingen trok hij achterwaarts naar Thüringen en was in gedwongen werkeloosheid getuige van de afvalligheid der meeste Protestantsche vorsten van de Zweedsche zaak. Naauwelijks echter had Saksen na den vrede van Praag (30 Mei 1635) den oorlog aan Zweden verklaard, toen Banner met zijne gewone voortvarendheid den vijand te gemoet snelde om Meeklenburg te behouden. De overwinning bij Kyritz (7 December 1635) opende hem den weg naar Brandenburg en Saksen, waar de Zweden verschrikkelijk huis hielden. Na eenig heen- en weêrtrekken nam hij eene vaste stelling aan bij Werben aan de Elbe, terwijl de vijand Maagdenburg veroverde en voortrukte naar de Oostzee. Het Zweedsche leger volgde, zoodra het de noodige versterkingen ontvangen had, en den 24sten September 1636 des namiddags te 3 ure kwam het bij Wittstóck tot een gevecht. Banner's regtervleugel, tot tienmaal toe voorwaarts rukkende, moest afgemat afdeinzen, terwijl de linkervleugel het gevecht volhield tot aan het invallen der duisternis. Toen vernam de Keurvorst van Saksen, dat de Zweedsche achterhoede den volgenden dag tegen hem zou oprukken, en hij nam met zooveel overhaasting de wijk naar Saksen en Thüringen, dat 41 kanonnen, 151 vaandels, de geheele bagage en zelfs het zilver van den Keurvorst in handen van den overwinnaar vielen.
Op nieuw bedreigde deze Brandenburg en Saksen, veroverde Erfurt en Torgau, doch belegerde te vergeefs het goed verdedigde Leipzig en werd in het voorjaar van 1637 zelf door de Keizerlijke veldheeren Hartzfeld en Götze bij Torgau ingesloten. Zijne nederlaag scheen onvermijdelijk, maar hij wist den overmagtigen vijand te misleiden en ontkwam naar Pommeren, werwaarts hij door den Keizerlijken generaal Gallas werd achtervolgd. In Junij 1638 ontving hij versterking, waarna hij zijn tegenstander achterwaarts dreef, in Mecklenburg drong en in 1639 wederom in Saksen viel, waar hij generaal Salis versloeg en het vijandeljjk leger bij Chemnitz bijna vernietigde. Na de verovering van Pirna werd Bohemen het tooneel van den oorlog, en hij wilde, door voorspoed begunstigd, zelfs in Oostenrijk en Moravië doordringen. Hij werd echter in 1640 door de overmagt van den vijand, tot den terugtogt gedwongen, en Piccolomini vervolgde hem tot aan Erfurt. Hier verzamelde en versterkte Banner zijne troepen, maar een aanval op de vaste legerplaats van Piccolomini bij Saalfeld mislukte, terwijl hij dezen vervolgens versloeg bij Höxter en hierdoor de landen der Bondgenooten redde.
De veldtogt van 1641 werd door Banner geopend met een stouten togt naar Regensburg, waar de Keizer met de Rijksstanden vergaderd was. Op den 17den Januarij verscheen hij onverwachts voor de stad. De verschrikte afgevaardigden namen de vlugt; de Keizer besloot om te blijven, maar had alleen aan de ontdooiing van de Donau zijne redding te danken. Na het lossen van 500 schoten, die van zijn wrevel getuigden, moest Banner onverrigter zake aftrekken. Deze aftogt door Bohemen werd door de sneeuw en door de vervolging van Piccolomini ongemeen bemoejjelijkt, en alleen de heldhaftige verdediging van Waldneuburg door generaal Slange gaf aan het Zweedsche leger de gelegenheid, om naar Saksen te ontkomen.
Reeds gedurende dien togt was Banner door eene hevige koorts aangetast. Doodziek bereikte hij den 8sten Mei 1641 en was 2 dagen later een lijk. Hij bezat de eigenschappen van een uitstekend krijgsman, een juisten blik, beradenheid, snelheid van besluit en voortvarendheid van daad. In zijn leger heerschte eene voorbeeldige krijgstucht, hoewel hij meer had kunnen doen om de woestheid zijner soldaten te beteugelen. Zijn zoon Gustaaf, “de dolle Banner'" bijgenaamd, is in 1677 als gouverneur-generaal van Ingermanland zonder kinderen overleden.