Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Polen

betekenis & definitie

Polen, weleer een zelfstandig rijk in Europa, welks omvang op verschillende tijden zeer verschillend was, omvatte oorspronkelijk slechts de woiwodeschappen Posen, Gnesen, Kalisj, Lublin, Rawa, Sieradz, Podlachië en Plozk, maar strekte zich weldra uit over Silézië en Pommeren en tijdelijk zelfs over Bohemen en Moravië. Hoewel laatstgenoemde 4 gewesten in de 12de en 13de eeuw zich onafhankelijk verklaarden, verkreeg Polen daarvoor in 1386 door aanhuwelijking Lithauen, vervolgens, schoon voor korten tijd, Lijfland en Esthland, alsmede het bewind over Pruissen, Koerland en Semigallen, Moldavië en Walachije, en de heerschappij over het grootste gedeelte van het land der Kozakken Het grootst was zijne uitgebreidheid tijdens het bewind der Jagellonen. Onder Casimir IV (1466) had Polen eene oppervlakte van 21300 ☐ geogr. mijl met 35 millioen inwoners. Zelfs na het verlies van Moldavië en Walachije en van andere gewesten behield het onder Sigismund II (♰ 1572) eene oppervlakte van 19000 geogr. mijl met 27 millioen inwoners, terwijl het vóór de eerste verdeeling (1770) op 13638 geogr. mijl 12 millioen zielen telde.

Door de 3 verdeelingen van Polen vervielen aan Rusland 8782 geogr. mijl met 6 millioen inwoners, aan Oostenrijk 2205 geogr. mijl met 31/2 millioen inwoners, en aan Pruissen 2541 geogr. mijl met 2,7 millioen inwoners. Men onderscheidde in Polen 3 groote gewesten, namelijk Groot-Polen, Klein-Polen en Lithauen. Groot-Polen omvatte hoofdzakelijk het westelijk gedeelte des rijks, namelijk de woiwodeschappen Posen, Kalisj, Sieradz, Leczyca, Rawa en Gnesen, voorts Koejavië met de woiwodeschappen Brzesc en Wladislaw, en Masovië met de woiwodeschappen Czersk en Plozk, — eindelijk (met een afzonderlijk bestuur) Poolsch Pruissen met de woiwodeschappen Pommerellen, Kulmerland, Mariënburg en Ermland, met de vrije steden Dantzig en Thom. — Klein-Polen omvatte de woiwoideschappen Krakau, Sandomir, Lublin, — voorts Podlachië, Rothreuszen, Podolië, Volhynië en het woiwodeschap Kiew (Poolsche Ukraine). — Lithauen eindelijk bestond uit eigenlijk Lithauen (met de woiwodeschappen Wilna en Troki), Lithausch Reuszen, Polésië, Schwarzreuszen, Weiszreuszen, Samogitië, Szamaiten en het hertogdom Koerland. Het oude Polen was van 1572 tot aan de 3de verdeeling (1795) eene aristocratische republiek met een gekozen Koning. Alle magt berustte er in de handen van den adel, die op de Rijksdagen alleen het volk vertegenwoordigde. De burgerstand was uitgesloten van de deelneming aan den Rijksdag, en deze bestond, behalve de Koning, uit den Senaat, waartoe de bisschoppen, de woiwoden of voor levenslang aangestelde stadhouders der verschillende landschappen, de kasteelbezitters en de 12 hoogste staatsambtenaren behoorden, en uit de Landboden (Nuntii terrestres), de afgevaardigden van den adel, die uit ieder woiwodeschap in bepaalden getale derwaarts werden gezonden. De Rijksdag was er óf een gewone óf een buitengewone óf een die wegens de koningskeuze en de krooning belegd werd. De gewone Rijksdagen, door den Koning bijeengeroepen, werden om de 2 jaar tweemaal achter elkander te Warschau en de derde maal te Grodno gehouden.

Over geldzaken werd bij meerderheid van stemmen beslist, maar staatszaken vereischten eenstemmigheid, zoodat één enkele Landbode het tot stand komen der gewigtigste maatregelen kon tegenhouden. Na het overlijden van den Koning had men er steeds een tusschenbestuur (interregnum); de primaat van Polen en Lithauen, de aartsbisschop van Gnesen, trad alsdan als rijksbestuurder op. De plaats, waar de Koning gekozen werd, was een vrij veld, door eene gracht en een wal omgeven, bij het dorp Wola, niet ver van Warschau. Aan de verkiezing werd deelgenomen door de Senatoren en Landboden, alsmede door de afgevaardigden der steden Krakau, Posen, Wilna, Lemberg, Warschau Dantzig en Thorn, doch laatstgenoemde afgevaardigden moesten zich steeds voegen naar het verlangen van den adel. De gekozen Koning moest in persoon of door gezanten eene kiesconstitutie (Pacta conventa) bezweren, waardoor het Koninklijk gezag niet weinig beperkt werd. Daarna werd hij tot Koning uitgeroepen en in de hoofdkerk te Krakau door den aartsbisschop van Gnesen gekroond. Hoogst noodlottig waren er de Confoederatiën of wettig geoorloofde partijschappen, die meermalen burgeroorlogen deden ontstaan. Het wapen van Polen was een gevierendeeld schild; in het l*te en 4de kwartier zag men den witten, gekroonden Poolschen adelaar op een wit veld, en in het 2de en 3de een in zilver geharnasten ruiter met een blaauw schild, een gouden kruis en getrokken sabel op een zilverkleurig paard.

Het hedendaagsche, met de Kroon van Rusland vereenigde koningrijk Polen was tot 1866 een zelfstandig bestuurd gedeelte des Rijks, maar is er na dien tijd geheel en al mede zamengesmolten. Het grenst in het noorden aan de Pruissische provincie Oost Preuszen en het Russische gouvernement Kowno, in het oosten aan de gouvernementen Wilna, Grodno en Volhynië, in het zuiden aan het Oostenrijksche kroonland Galicië (met Krakau) en in het westen aan de Pruissische provinciën Silézië en Posen, en is (sedert 1867) verdeeld in 10 gouvernementen, te zamen eene oppervlakte beslaande van 2312 geogr. mijl. Het land breidt zich uit over een gedeelte der Sarmatische laagvlakte en is in het algemeen effen. Alleen in het zuiden vindt men eene heuvelreeks (van het Tatra-gebergte in Galicië afkomende) als waterscheiding tusschen de Weichsel en de Oder; zij schrijdt voort tusschen de Piliza en de Weichsel en bereikt in de omstreken van Sandomir onder den naam van Lysa Gora eene hoogte van 620 Ned. el. Deze bevallige bergstreek behoort tot het overgangsgebergte met zilver-, lood-, koperen ijzerertsen, gedekt door rooden zandsteen, die in het noordwesten aan steenkolenbeddingen grenst. De bovenlaag bestaat uit klei, ijzerhoudend leem, kalksteen, vruchtbaren bouwgrond en een breeden gordel van zandgrond. Hier en daar heeft men er groeven van porfier en basalt, alsmede zwerfblokken. In den omtrek van Oiczow bevinden zich merkwaardige holen met versteeningen van vóórwereldlijke dieren en met sporen van ten zelfden tijd levende menschen.

De vlakten van Polen zijn door aanspoeling van diluviaal- en alluviaalgronden ontstaan. De bovenste lagen zijn gewoonlijk zandig, en slechts hier en daar vertoonen zich zwarte kleilagen aan de oppervlakte. Aan de Piliza, tusschen de Weichsel en de Pruissische grenzen, is de grond schraal en onvruchtbaar, maar in de omstreken van Lublin, Krakau en Sandomir bijzonder dankbaar. Groote moeras- en broekgronden vindt men er aan de oevers van de Warthe en Prosna, in Masovië, alsmede in Plozk en Podlachië en aan de oevers van de Niemen. Van de rivieren van Polen is de Weichsel de voornaamste. Over een aanzienlijken afstand vormt zij de grenzen naar de zijde van Galicië, dringt na het opnemen van de San in Polen door, kronkelt in noordelijke en noordwestelijke rigting voorwaarts en ontvangt talrijke zijrivieren, zooals de Wiepoz, de Piliza en de Boeg. De rivier, die een vetten kleigrond tot bedding heeft, is intusschen op vele plaatsen wegens verzanding zeer lastig voor de scheepvaart. Andere belangrijke rivieren in Polen zijn de Warthe met de Prosna, en de Niemen met de Sje sjoeppe, en van de meren des lands vermelden wij het Wigry-, Doezig-, Seyno- en Raigrodmeer.

Ook ontspringen er hier en daar minerale bronnen. In het zuiden van Polen heeft men vele nuttige delfstoffen, vooral ijzererts, galmei, zink, kopererts, marmer, kalksteen, gips, potklei, zwavel enz., terwijl men er te voren veel zilver vond. Eindelijk heeft men er in het westelijk gedeelte eene dikke laag steenkolen. Het klimaat is er in het algemeen zeer gematigd. De isotherme van 6° C. loopt door Wilna, die van 7° door Warschau. Men heeft hier jaarlijks 158 regendagen en eene regenhoeveelheid van 28 Ned. duim.

Behalve de gewone woudboomen van Midden-Europa vindt men er veel appel- en pereboomen en druiven, — voorts uitmuntende tarwe, rogge, gerst, haver, boekweit, hennep, vlas, suikerwortels, tabak, hop enz., benevens voortreffelijke voederkruiden. Een vierde gedeelte der oppervlakte is er met bosch bedekt, vooral met denneboomen, en in het zuiden ook met lorke-, beuke- en eikeboomen. Er bestaat dan ook een aanzienlijke houthandel, welke door de rivieren bevorderd wordt. Ook wint men er teer en pek. In de bosschen heeft men er een overvloed van wild: dáár wonen de wolf, de beer, de eland, de lynx, de wilde kat, de vos, het wilde zwijn, en men vindt er eene menigte bijen, terwijl de rivieren een overvloed van visch bevatten.

De bevolking van Polen bedroeg in 1873 bijna 6400000 zielen. Daarvan behooren tot de Polen 65°/0, tot de Russen 11%, tot de Israëlieten 13%, tot de Duitschers 51/2%) tot de Lithauers 5% enz., en volgens de geloofsbelijdenis 721/3de % tot de R. Katholieke, 5,67% tot de Protestantsche 13% tot de Israëlietische en 4,61% tot de Grieksche Kerk. De eigenlijke Polen, afkomstig van de westelijke afdeeling der Letto-Slawische familie, zijn middelmatig van grootte, meestal mager, maar zeer gespierd. De uitstekende jukbeenderen en de platte neus geven getuigenis van hunne Slawische afkomst. Zij zijn zeer woelig en bewegelijk, vlug van begrip, begaafd met een fijn schoonheidsgevoel, maar tegelijkertijd losbandig, ligtzinnig, wispelturig en opvliegend. Zóó althans waren zij in vroegere eeuwen, maar na de verdeeling des lands is ook hun karakter gewijzigd, doordien zij veel overnamen van hunne overweldigers. Het gunstigst hebben zich de Polen in Posen ontwikkeld, doordien zij, op Duitsche scholen onderwezen, zich de volharding en spaarzaamheid der Duitschers hebben toegeëigend, zoodat zij zich in veel beter omstandigheden bevinden, dan hunne broeders onder de Russische heerschappij. De Oostenrijksche Polen blijven nog altijd hunne nationale gebreken aankweeken en verspillen hunne beste krachten in ellendige partijschappen.

Naar hun stand zijn de Polen verdeeld in adel, burgers en boeren. De Poolsche boeren (74,6% der bevolking) waren meest lijfeigenen van den adel en verkeerden tot vóór korten tijd in eene drukkende afhankelijkheid, hoewel de lijfeigenschap reeds in 1801 in naam was opgeheven. De burgers (21,6%) bestonden te voren alleen uit de Christelijke inwoners der steden, meerendeels handswerklieden en kooplieden, terwijl thans de Israëlieten ook tot hen behooren. De adel is er zeer talrijk (1% erfelijke adel en 1/2% persoonlijke of ambtenaarsadel), daar nagenoeg ieder vrije grondbezitter tot den adel behoort en de adeldom op zijne nakomelingen overgaat. Men telde in het voormalig Poolsche Rijk nagenoeg 20000 adellijke geslachten. Trouwens de Koningen verhieven na een voorspoedigen veldtogt wel eens geheele korpsen in den adelstand. De adel genoot er groote voorregten: ieder adellijk heer was volkomen meester op zijne bezittingen, zoodat de Koning geene belastingen van hem vorderen en geene soldaten bij hem huisvesten kon. Geestelijke en wereldlijke eerambten werden uitsluitend aan adellijke personen toegekend; ook waren de landgoederen in het bezit van den adel alleen.

De voorregten van dezen zijn echter sedert den ondergang van het Poolsche Rijk niet weinig beperkt, ja, in het algemeen gedeeltelijk opgeheven. Vooral in den laatsten Poolschen opstand (1863) heeft de Russische regering aanleiding gevonden om, onder voorwendsel van de landbouwers voor hunne goede gezindheid te beloonen, de magt van den Poolschen adel te fnuiken. Door eene ukase van 19 Februarij 1864 werd den Poolschen grondbezitters gelast, een gedeelte van hunne landen ten gerieve van de boeren te verkoopen, en bij de boeren, ontheven van alle verpligtingen jegens hunne voormalige heeren, werd het gemeentestelsel ingevoerd. In plaats van belastingen aan de grondbezitters behoeven de boeren nu slechts eene minder bezwarende grondbelasting aan het Rijk op te brengen. De R. Katholieke geestelijkheid, met den adel het naauwst verbonden en te voren desgelijks in het bezit van groote voorregten, bleet ook niet ongedeerd. Eene ukase van 8 November 1864 bepaalde de opheffing van alle R. Katholieke kloosters, van welke bewezen was, dat zij den opstand hadden bevorderd, alsmede van de zoodanige, waarin zich niet het vereischte aantal geestelijken bevond. Een tweede besluit plaatste den geheelen eigendom der R. Katholieke Kerk onder het beheer van den Staat, terwijl het aan den Clerus eene vaste bezoldiging toekende. Wél is in Polen de Poolsche taal de heerschende, maar er wordt ook Fransch, Duitsch en Russisch gesproken, ja, de Russische taal is er sedert 1864 voorgeschreven voor het onderwijs, de regtspleging en het bestuur.

Het voornaamste bedrijf der ingezetenen is de landbouw, hoewel de ontwikkelingstoestand van dezen nog veel te wenschen overlaat. In 1873 oogstte men er 5 millioen Ned. mud tarwe, 161/2 millioen Ned. mud rogge, 5 millioen Ned. mud gerst, 14 millioen Ned. mud haver en 421/2 millioen Ned. mud aardappelen. In 1875 telde men er 753000 paarden 758000 ossen, 1200000 koeijen, 280000 kalveren, 1700000 gewone en 21/2 millioen fijnwollige schapen, en ruim een millioen zwijnen. Met betrekking tot de nijverheid, welke in den jongsten tijd aldaar aanmerkelijke vorderingen gemaakt heeft, bekleedt de vervaardiging van geweven stoffen eene eerste plaats. Lakenfabrieken en fabrieken van wollen stoffen heeft men vooral in de gouvernementen Petrokow en Kalisj, en de hoofdplaats der linnenweverij is Sjyrardow bij Roeda, aan den spoorweg van Warschau naar Weenen. Voorts heeft men er papierfabrieken, looierijen, zeepfabrieken en pottebakkerijen. De bergbouw bepaalt zich vooral bij het delven van steenkolen en ijzererts. Ook bevinden er zich vele suikerfabrieken, brandewijnstokerijen, tabaksfabrieken enz.

De handel is er aanzienlijk en bevindt zich hoofdzakelijk in de handen der Israëlieten. Naar Pruissen worden hoofdzakelijk uitgevoerd: graan, wol, borstels, was, olie, hout en zink, — en naar Oostenrijk: timmerhout, wol, huiden, graan en visch. Voorts wordt er uit Pruissen ingevoerd: katoen en katoenen stoffen, droogerijen, verwstoffen, ruwe zijde en zijden stoffen, koloniale waren, machinen, metalen, wollen stoffen, wijn en visch, — en uit Oostenrijk:keukenzout,hout, koloniale waren, groenten en wijn. De handel wordt er zeer bevorderd door de stoombootdienst op de Weichsel, alsmede door goede straatwegen, kanalen en spoorwegen. Zeer ongunstig is er de toestand der volksontwikkeling, daar schier 4/5de der ingezetenen niet eens lezen of schrijven kan. Intusschen is door de Russische regéring in den laatsten tijd veel gedaan tot verbetering van het onderwijs, daar een Keizerlijk besluit van 1864 de hervorming der scholen gelastte. In 1874 telde men in het schooldistrict Warschau 2537 scholen, doch van 570000 schoolpligtige kinderen begaven zich slechts 163000 derwaarts. Voorts heeft men er eene universiteit te Warschau, 19 gymnasia (van welke 8 te Warschau), 9 progymnasia, eene reaalschool, het Alexander-Maria-instituut (hoogere burgerschool voor meisjes), 17 meisjesscholen, 8 kweekscholen voor onderwijzers enz.

Nadat keizer Nicolaas reeds in 1832 de Constitutie van 1815 opgeheven en door het „Organisch Statuut” Polen in eene Russische provincie herschapen had, welke onder een door den Keizer benoemden stadhouder, maar toch onder een afzonderlijk bestuur geplaatst was, veranderde hij ten gevolge van den opstand van 1863 het land in eene Russische provincie. In den loop van 1867 werden de voormalige regéringsligchamen (het ministérie van het koningrijk Polen, de Raad van Bestuur enz.) opgeheven en de verschillende takken van beheer met de overeenkomstige ministériën te Petersburg vereenigd. Eene ukase van 29 Februarij 1868 verordende de volkomene administratieve zamensmelting van het koningrijk Polen met het Russische Rijk. Het bestuur der 10 nieuw gevormde gouvernementen (met 85 arrondissementen) werd onder het gezag geplaatst van een besturenden Senaat, terwijl het onmiddellijk toezigt op alle takken van beheer aan den Stadhouder verbleef. In 1869 werd het budget van Polen met dat van Rusland vereenigd. Slechts weinige Polen bekleeden thans aanzienlijke ambten, en zelfs de regterlijke zetels z{jn in den laatsten tijd door Bussen bezet. De voormalige Poolsche ridderorden, die van den Witten Adelaar en de Stanislaus-orde, zijn thans Russische orden, en de nationale kleuren zijn met de Russische verwisseld.

In de 9de eeuw onzer jaartelling bewoonden de Lachen (Ljechen) de lage landen aan de Weichsel,en een magtige stam van hen, die der Polaenen, woonde aan de Warthe. Aan hun hoofd bevond zich vorst Leek, en men vindt de vorstelijke geslachten Leszek en Popiël onder hen vermeld. De historische tijd neemt echter een aanvang met Miecyslaus I, die omstreeks het jaar 962 zijn land in leen ontving van keizer Otto I en het Christendom invoerde. De leenroerigheid hield op onder diens zoon Boleslaus I (992—1025), die Silézië, de Lausitz, Moravië en Bohemen en de oostelijke landen tot aan Kiew aan zijne heerschappij onderwierp en in 1024 van den Paus de koningskroon ontving. Daarna ontstonden er binnenlandsche oorlogen met herhaalde verdeeling en losscheuring der veroverde landen. In 1230 begon het gezag der Duitsche Orde zich uit te strekken over het kustgewest, van de Oder tot aan de Golf van Finland. Voorts werden Groot- en Klein-Polen weder vereenigd door Wladislaus I Lokjetek. Met Casimir III (1370) nam het aloude Vorstenhuis der Piasten een einde in de mannelijke lijn.

Onder Lodewijk de Groote (1360—1382), een zusterszoon van Casimir, werd Polen met Hongarije vereenigd, voorts door het huwelijk van Hedwig, de dochter van Lodewijk, met Jagello, grootvorst van Lithauen, die bij zijn doop den naam van Ladislaus II (1386—1435) aannam, met Lithauen. Uit het vorstenhuis der Jagellonen traden nu op: Ladislaus III (1434—1444), Casimir IV (1446—1592), Johan I Albrecht (1492—1501), Alexander (1501—1506), Sigismund I (1506—1046) en Sigismund III 1546— 1572). Onder hen vermeerderden de magt en de uitgebreidheid van Polen, bijv. in 1466 (bij het verdrag van Thorn) door het verkrijgen van West-Pruissen en Ermeland (te voren in het bezit der Duitsche ridders) en door het erkennen der leenheerschappij van Polen over Oost-Pruissen. Polen werd alzoo de magtigste Staat in het oosten van Europa. Na het uitsterven van den stam der Jagellonen werd Polen een keurkoningrijk, alwaar de invloed van den adel beslissend was. In 1574 had voor de eerste maal de bezwering plaats van de Kiesconstitutie (Pacta conventa) door Hendrik van Anjou, later als Hendrik III koning van Frankrijk. In 1575 werd Stéfanus Bathori tot koning gekozen, en na den dood van dezen (1580) de Zweedschen prins Sigismund III (1580—1632), opgevolgd door zijne zonen Ladislaus IV (1632—1648) en Johan II Casimir (1648—1672). Er ontstond eene verregaande regéringloosheid ten gevolge van het onbeperkt veto, zoodat het verzet van één enkelen Landsbode het besluit van alle overigen op den Rijksdag kon omverwerpen.

In 1667 sloot Polen den Wapenstilstand van Androessow, waarbij Smolensk, Kiew en de landen ten oosten van de Dnjepr aan Rusland werden afgestaan. Zelfs uitstekende mannen, zooals Michaël Wisniowiecki (1672—1676) en Johan Sobiëski (1674—1696), konden den ondergang des rijks niet verhoeden. Ten gevolge van de verkiezing van Augustus III, keurvorst van Saksen (1627), zag Polen zich in een oorlog met de noordelijke Rijken gewikkeld, en wegens de overwinnig der Zweden werd in 1704 Stanislaus Leszczinski tot koning verheven, die echter in 1706 afstand moest doen van de kroon. Na zijn dood (1733) werd onder den invloed van Oostenrijk en Rusland Augustus III van Saksen (1733—1763) tot koning gekozen, en onder den invloed van Pruissen en Rusland in 1764 opgevolgd door graaf Stanislaus Augustus Poniatowski. Daar de R. Katholieken als Dissidenten er van alle openbare ambten waren uitgesloten, ontstond er oorlog met Rusland, en de inwendige verwarring steeg tot zoo groote hoogte, dat den 5den Augustus 1772 door een verdrag tusschen Rusland, Pruissen en Oostenrijk de eerste verdeeling van Polen plaats vond, waardoor dit rijk aan genoemde mogendheden 3651 geogr. mijlen grond met nagenoeg 5 millioen inwoners moest afstaan. Den 18den September 1773 werd deze verdeeling goedgekeurd door de republiek Polen, welke daardoor onder den invloed kwam der Russische heerschappij, terwijl allengs eene vaderlandslievende partij ontstond tot herstel van Polen.

Door de constitutie van 3 Mei 1791 werd de kieswet opgeheven en de derde stand onder de vertegenwoordigers des lands toegelaten. Daartegen kwam zoowel Rusland als de adelsbond van Targowitz in verzet. Den 4den Januarij 1793 kwam de tweede verdeeling van Polen tot stand, waardoor aan Rusland 4612 geogr. mijl met 3 millioen inwoners en aan Pruissen 1130 geogr. mijl met ruim 1 millioen inwoners werden afgestaan. In Maart 1794 plaatste zich Kosciuszko aan het hoofd van de beweging voor de vrijheid van Polen, doch den 10den October leden de Polen de nederlaag bij Maciejowice, waarna den 4den November Praga bezweek. Den 24sten October 1795 werd alsnu Polen voor de derde maal verdeeld, en hierbij verkreeg Rusland 2510 geogr. mijl met 1200000 inwoners, Pruissen 879 geogr. mijl en Oostenrijk 845 geogr. mijl, ieder met een millioen inwoners. Zóó verdween Polen uit de rij der Europésche Staten, en zijn laatste koning, Stanislaus Augustus, overleed te Petersburg in 1798.

In 1807 stichtte Napoleon 1 het hertogdom Warschau ten behoeve van Frederik Augustus, koning van Saksen, en Poolsche troepen namen deel aan de Fransche oorlogen tegen Oostenrijk en Spanje. In October 1809 werd West-Galicië aan het hertogdom toegevoegd, hetwelk echter door de gebeurtenissen van het jaar 1812 werd opgeheven. Het Congrès te Weenen vereenigde het land, met uitzondering van de door Pruissen en Oostenrijk overweldigde gedeelten en van Krakau (zie aldaar), als koningrijk Polen met Rusland, en dit laatste schonk het in 1815 eene grondwet met eene vertegenwoordiging in 2 Kamers en een afzonderlijk bestuur met een stadhouder. Grootvorst Constantijn werd er Russisch militair gouverneur. Den 27sten Maart 1818 werd er de Rijksdag geopend, doch weldra zeer beperkt in zijne bevoegdheid. Nadat voorts keizer Nicolaas den troon beklommen had, klom het nationaal verzet door geheime genootschappen, en den 29sten November 1830 had te Warschau eene volksbeweging plaats, die eerlang op eene omwenteling uitliep. Tot aan den 13den December moesten de Russen het Koningrijk ontruimen. Chlopicki werd opperbevelhebber van het leger der Poolsche opstandelingen en vorst Adam Czartoryski voorzitter van het Voorloopig Bewind.

Spoedig echter ontstond tweespalt tusschen de Aristocratische en Democratische partij, zoodat de dictator Chlopicki moest aftreden, nadat zijne pogingen, om met den Czaar tot eene minnelijke schikking te komen, mislukt waren. Nu werd prins Michaël Radziwill opperbevelhebber van het leger, terwijl men het huis Romanow uitsloot van alle aanspraak op den Poolschen troon. Den 3den Augustus 1831 werd op den Rijksdag besloten, dat de Russisch-Poolsche provinciën wederom zouden vereenigd worden met het Koningrijk Polen. Intusschen rukte de Russische veldmaarschalk Diebitsj op met 20000 man en naderde Warschau. Den 25sten Februarij had de slag bij Grochow plaats, waarna het Poolsche leger op Warschau terugtrok. Generaal Skrzynecki werd nu opperbevelhebber van het Poolsche leger. Den 27sten April nam Dwernicki met zijne partijgangers de wjk op Oostenrjksch gebied, en den 26sten Mei had de slag bij Ostralenka plaats, welke geene beslissing bezorgde, hoewel de Polen daarop terugtrokken. Vruchteloos spanden de leden van het Voorloopig Bewind hunne krachten in, om bijstand te bekomen uit het buitenland.

Paskewitsj, opperbevelhebber van het Russische leger, overschreed de Weichsel van den 27sten tot den 29stenn Julij. Inmiddels bleef de verdeeldheid onder de Polen te Warschau aanhouden, en den lOden Augustus zag Dembinski er zich benoemd tot opperbevelhebber van het leger, doch ten gevolge van de moordtooneelen in den nacht van den 15den op den 16den Augustus werd het Bestuur afgezet, waarna generaal Krukowiecki optrad als president van de nieuwe regéring en generaal Malachowski als opperbevelhebber van het leger. Den den en 7den September werd Warschau door de Russen bestormd, zoodat de stad zich, na het sluiten eener militaire conventie, moest overgeven. Nu trok de Regéring met den Rijksdag naar Modlin, waar generaal Rybinski zich te vergeefs beijverde, om de Poolsche strijdkrachten te verzamelen. Reeds den 25sten September moest de Regéring met den Rijksdag en den 5den October het hoofdleger eene vrijplaats zoeken in Pruissen. Daarop volgden bloedige teregtstellingen en het vervangen der Constitutie van 1815 door het „Organisch Statuut” van 14 (26) Februarij 1832, waardoor de Rijksdag afgeschaft en een Staatsraad ingesteld werd, alsmede een Raad van Administratie onder den stadhouder Paskewitsj. Nu werd het toezigt der policie ongemeen versterkt en de opkomst bevorderd van eene Russische Aristocratie, doordien de verbeurd verklaarde goederen als majoraten aan Russen werden toegekend. Zelfs het onderwijs op de scholen werd ingerigt tot het doel om de Polen in Russen te herscheppen.

In Februarij en Maart 1846 ontstonden ten gevolge der agitatie van Poolsche uitgewekenen, hoofdzakelijk van de Democratische partij, vruchtelooze pogingen tot opstand in Pruissisch en Russisch Polen, en in 1818 verbond zich de schaar der Poolsche uitgewekenen met de omwentelingsgezinden in alle landen. In Maart en April hadden oproerige bewegingen plaats in Posen, welke in het midden van Mei door geweld van wapens werden onderdrukt. In Russisch Polen werden de inlijvingsmaatregelen met kracht doorgezet, en eerst onder het stadhouderschap van prins Michaël Gortsjakow (1857—1861) begon het Russisch bestuur van meer menschlievende beginselen te getuigen. Tegen het einde van 1860 ontstonden er op nieuw revolutionaire bewegingen, en eene Keizerlijke ukase van 26 Maart 1860 verordende onderscheidene wijzigingen in het bestuur. In weerwil van de militaire onderdrukking bleven echter, op aanhitsing vooral van de geestelijkheid, de woelingen aanhouden, gevolgd door inhechtenisnemingen, verbanningen naar Siberië en handhaving van den staat van beleg. In Junij 1861 werd grootvorst Constantijn tot stadhouder van Polen benoemd en de Poolsche markies Wielopolski tot chef van het burgerlijk bestuur, — voorts werden 5 Poolsche gouverneurs aan het hoofd geplaatst der verschillende gouvernementen. Niettemin klom de geestdrift voor de bevrijding van Polen, en het fanatismus openbaarde zich in moordaanslagen op generaal Lüders, op grootvorst Constantijn en op Wielopolski. Men wees alle gunstbewijzen van de zijde van Rusland van de hand; er ontstonden geheime zamenrottigen van den adel, en in het begin van 1863 verhief zich, ten gevolge der conscriptie, een nieuwe opstand.

Het geheim centraal-comité te Warschau riep als Nationale Poolsche Regéring door de proclamatie van 22 Januarij het Poolsche volk te wapen, doch alleen de adel, de geestelijkheid en de stadbewoners gaven gehoor aan dien oorlogskreet. Er werden vrijscharen gevormd, en Mieroslawski en Langiewics traden voor korten tijd als dictators op. Den lOden Mei kwam te Warschau een voorloopig nationaal bewind bijeen, als regéring voor Polen, Lithauen en Rood-Rusland, deed strafwetten afkondigen, stelde regtbanken in enz. Tegen het einde van October werd generaal graaf Berg stadhouder en opperbevelhebber in Polen, waar schier geen einde kwam aan het inkerkeren, naar Siberië zenden of ter dood brengen, zoodat de opstand in den aanvang van 1864 gedempt was. Door eene ukase van 2 Maart werden aan de boeren de gronden, welke zij in pacht bezaten, in eigendom geschonken, — voorts werden omtrent de R. Katholieke Kerk en de kloosters de besluiten genomen, welke wij boven reeds hebben vermeld. Den 17den Februarij 1866 werd de staat van beleg opgeheven en omstreeks een jaar later het land in 10 gouvernementen verdeeld.

In 1869 werd bepaald, dat op alle scholen uitsluitend de Russische taal zou worden geleerd, terwijl ook de universiteit te Warschau geheel en al op Russischen voet werd ingerigt. Zelfs werd de „Code Napoleon” er door het Russische strafwetboek, en de naam van Polen door „Weichselland” vervangen. Ten behoeve der Russificèring werd nog krachtiger gewerkt in de voormalige Poolsche landen van Lithauen en West-Rusland, en nadat er in 1875 gedeeltelijk door geweld, gedeeltelijk door overreding de R. Katholieken tot de Grieksch Katholieke Kerk bekeerd zijn, is er nagenoeg geen spoor overgebleven van de voormalige Poolsche elementen. De kern van het Poolsche volk is thans te vinden in het door Oostenrijk beheerde gedeelte; daar bevinden zich 2 Poolsche universiteiten en ééne académie, terwijl er in een groot aantal scholen onderwijs wordt gegeven in de Poolsche taal. Eene geringe hoop op herkrijging der voormalige zelfstandigheid begon bij de Polen te herleven, toen de oorlog van Rusland tegen Turkije op een Européschen oorlog dreigde uit te loopen; doch die verwachting is spoedig vervlogen. Zijn de Polen diep te beklagen, omdat hunne heldhaftige opofferingen voor de vrijheid tegen de overmagt van Rusland niet hebben gebaat, men mag tevens geenszins loochenen, dat die strijd niet alleen schier uitsluitend gevoerd werd voor de regten of liever misbruiken van den Poolschen adel, maar deze laatste door zijne verregaande verdeeldheid ook bewees, dat hij geen algemeen belang beoogde.

De Poolsche taal is een der breedste takken van den Slawischen taalstam en de belangrijkste onder de 4 hoofddialecten der West-Slawische afdeeling. Zij overtreft schier al hare Slawische zustertalen in welluidendheid, buigzaamheid en bondigheid. Reeds in de 12de eeuw vertoonde zij zich als eene zelfstandige taal, het meest overeenkomend met het Tsjéchisch. Zij wordt in geheel Polen, voorts in West-Pruissen, Posen en de aan Polen grenzende gewesten van Silézië gesproken. Haar alphabet telt 44 teekens, maar zij worden niet langer allen gebruikt. Daar de Polen het Christendom naar den Westerschenritus aannamen, kwamen bij hen de Latijnsche letters in gebruik, die zij door middel van accenten geschikt maakten om nog andere dan de Latijnsche klanken uit te drukken. De zelfstandige naamwoorden behooren er tot drie geslachten, en ieder geslacht heeft eene eigenaardige verbuiging.

Volgens anderen zijn er 8 verbuigingen. Het aantal naamvallen is er zeven, en de werkwoorden zijn in 6 klassen verdeeld. De taal bereikte onder den laatsten Vorst uit het Huis der Jagellonen hare hoogste volkomenheid en werd in dien tijd (1572) na de Italiaansche en Spaansche voor de beschaafdste taal van Europa gehouden. Later echter is zij, onder vreemde Vorsten, sterk verbasterd, zoodat Konarski (1774) en Zaloeski (1774) haar naauwelijks van den ondergang konden redden. Zij telt voorts onderscheidene tongvallen, genoemd naar de gewesten, waar zij gebezigd worden. Voor hen, die zich op het Poolsch willen toeleggen, verdient de spraakkunst van Pohl (8ste druk, 1867) en die van Poplinski (6de druk, 1873) aanbeveling, terwijl onder de woordenboeken dat van Linde (1807—1814, 6 dln) voor het beste wordt gehouden.

De Poolsche letterkunde bevat een grooten rijkdom van geschriften. Men verdeelt haar in 6 tijdperken, namelijk: Dat der volksliederen en sagen, — dat der in ’t Latijn geschrevene jaarboeken en wetten (10de—16de eeuw), — het roemrijke tijdperk der Sigismunden 1506— 1622, tevens dat der Hervorming; in deze gouden eeuw traden als dichters op: Nicolaas Rej (♰ 1568), Jan Kochanowski (♰ 1584), Rybinski (♰ 1589), Mioskowski (♰ 1610), Skarzynski (♰ 1581), enz., — het tijdperk van de heerschappij der Jezuïeten (1622—1750), tevens dat van het verval der letterkunde en van den terugkeer van het Latijn, — dat van de Orde der Piaristen, strijdende tegen die der Jezuïeten (1750—1806); daarin ontmoeten wij Zaloeski, Rzewoeski, Czartoryski, en Potocki, den hekeldichter Krasicky, den lierdichter Trembecki, den minnedichter Kniasnin, de tooneeldichters Osinski en Bogoeslawski enz., — en eindelijk dat, hetwelk een aanvang neemt met de vernietiging van het koningrijk Polen en zich onderscheidt door een nieuwen bloei der nationale letterkunde. Het omvat alzoo de 19de eeuw. Daarin zongen en schreven: Karpinski (♰ 1825), Woronicz (♰ 1829), Niemcewicz (♰ 1841), Mickiewicz (♰ 1855), Brodzinski (♰ 1835), Odyniec, Korsac, Krajeswski, Kozmian, Temaszewski, Slowacki, Zaleski, Malezeski (♰ 1826), Grabowski ( ♰1863), Gorecky, Garcyncki, Czaykowski, de blijspeldichter Fredro, de treurspeldichter Korzeniowski (♰ 1862) en Krasinski (♰ 1858), — voorts de geschiedschrijvers Naroescewicz (reeds in 1796 overleden), Kollataj en Lelewel.