Riga, de hoofdstad van het Russische gouvernement Lijfland, verheft zich op de beide oevers van de Düna, over welke eene schipbrug ter lengte van 250 Ned. el, benevens eene spoorwegbrug gelegd is. De stad is 11 Ned. mijl van de uitwatering der rivier in de Golf van Riga verwijderd en door den spoorweg naar Dünaburg en Smolensk met het binnenland, voorts door een spoorweg naar Mitau en Moschaiken met den Libau-Kowno spoorweg verbonden. Zij is na Petersburg de belangrijkste havenplaats der Russische Oostzeeprovinciën. Tot 1859 was zij eene vesting van den eersten rang en tot 1876 de zetel van het thans opgeheven generaal-gouvernement van Lijf-, Esth- en Koerland, terwijl zij thans nog de woonplaats is van den gouverneur van Lijfland en van den aartsbisschop van Riga en Mitau.
De stad ligt in een zandig oord en heeft naauwe straten in hare oudste gedeelten, welke bij het slechten der wallen door wandelparken en boulevards omgeven zijn. De voorsteden echter en de nieuwe gedeelten der stad onderscheiden zich door breede straten en sierlijke gebouwen. Het grootste gedeelte der stad ligt op den regter oever der Düna, alsook de Petersburger en de Moskouër voorstad, terwijl eene derde voorstad zich gedeeltelijk op den linker oever en gedeeltelijk op onderscheidene Düna-eilanden verheft. De Petersburger en de Moskouër voorsteden werden in 1812, wegens eene valsche tijding omtrent het naderen der Franschen, zonder noodzakelijkheid aan de vlammen prijs gegeven, maar fraaijer weder opgebouwd, terwijl zij zich bij voortduring ten noorden en oosten der stad uitbreiden. Men vindt er 13 Grieksch-orthodoxe en 13 Protestantsche kerken, en onder deze laatste den prachtigen dom en de St. Pieterskerk met een toren ter hoogte van 138 Ned. el, — voorts 3 Roomsch-Katholieke kerken, eene vergaderplaats der Hernhutters, eene der Raskolniken, en eene synagoge. Van de overige merkwaardige gebouwen vermelden wij: het Slot, in 1494—1545 gebouwd, te voren de verblijfplaats van den grootmeester van Lijfland en thans die van den burgerlijken gouverneur, waarvoor zich eene zuil van graniet verheft ter hoogte van 7 Ned. el, waarop zich eene Victoria met eene gouden kroon bevindt, — het Ridderhuis met eene fraaije zaal, — het Huis der zwarte hoofden, — dat der gilden, — het raadhuis, — de beurs — en de schouwburg. Van de inrigtingen van onderwijs te Riga noemen wij: eene polytechnische school, een seminarium van geestelijken, 3 gymnasia, 2 arrondissementsscholen, 2 zeevaartscholen en onderscheidene lagere scholen. Men heeft er eene stedelijke boekerij met vele wiegedrukken, een stadsmuséum, onderscheidene ziekenhuizen en verschillende geleerde genootschappen. De nijverheid bepaalt er zich hoofdzakelijk tot het bewerken van wol, katoen, tabak, kurk, zeep, leder, azijn, metalen voorwerpen, aardewerk, machines enz. Engelsche en Duitsche kooplieden onderhouden er voorts een levendigen handel. Tot de uitvoer-artikelen behooren er vooral: graan, hennep, hennepzaad, vlas, lijnzaad, hout en oliekoeken, terwijl er zout, haringen, kurkbast, steenkolen, petróleum, kunstmest, wijn, koloniale waren en manufacturen worden ingevoerd. De waarde van den uitvoer naar zee beliep in 1874 ruim 43½ millioen roebel en die van den invoer bijna 30¾ millioen. Zeeschepen naderen er langs de Düna tot aan de schipbrug, maar de stad heeft geene haven. Deze ligt bij de vesting Dünamunde. De meeste schepen echter lossen en laden aan de nieuwe, groote kade bij Riga of in hare voorhaven te Mühlgraben, halfweg tusschen Dünamunde en Riga. Het aantal binnengevallen schepen bedroeg er in 1874 ruim 3300, en het aantal uitgeloopen was niet veel kleiner. Men telt er ongeveer 130000 inwoners, voor de helft Duitschers en voor de andere helft Letten en Russen. — Reeds in 1158 werd er door zeelieden uit Bremen eene kolonie gesticht, doch de stad verrees eerst in 1201 door de zorg van Albrecht I van Bekeshovede, bisschop van Riga. Deze omringde haar in 1206 met muren, vestigde er zijn zetel en voerde er, gesteund door de Zwaardbroeders en de Duitsche ridders, eene onbeperkte heerschappij. Nadat echter de stad het regt verworven had, zelve hare overheid te kiezen, verkreeg zij ook een zeker grondgebied rondom hare vesten. In 1253 verhief Innocentius IV haar tot den zetel van een aartsbisschop. In die dagen was Riga reeds eene bloeijende stad, welke zich aansloot aan de Hansesteden. Zij hield op, den aartsbisschop in wereldlijke zaken te gehoorzamen en verzette zich ook tegen de heerschappij der Duitsche ridders, aan welke zij Dünamunde ontrukte. De Hervorming werd er reeds ingevoerd in 1523, waarna het aartsbisdom in 1566 ophield te bestaan. In 1547 moest de stad zich overgeven aan Sigismund, koning van Polen, en door een verdrag van 1561 met den laatsten legeraanvoerder van Lijfland, Gotthard Kettler, werd zij door de Duitsche Orde afgestaan aan Polen. In 1581 deed hij wel is waar pogingen om er de R. Katholieke godsdienst te herstellen, maar de aanvallen van Karel IX van Zweden in 1605 en 1609 verijdelden zijne voornemens. In 1621 werd de stad belegerd door Gustaaf Adolf en den 15den September tot de overgave gedwongen. Wegens de dappere verdediging van den Zweedschen stadhouder Dahlberg werd zij in 1700 vruchteloos door de Saksers belegerd; maar den 4den Julij 1710 na de nederlaag van Karel XII bij Poeltawa gaf de stad na eene hardnekkige verdediging zich over aan den veldmaarschalk Sjeremetjew en werd alzoo afhankelijk van Rusland. In 1812 werd zij door de Franschen en Pruissen onder Macdonald gebombardeerd en in 1814 door ijsgang geteisterd. De stad is gedurig wegens hare lage ligging aan overstrooming blootgesteld. In 1854 werd zij door de Engelschen geblokkeerd en in 1854 en 1855 zijn de vestingwerken rondom Riga versterkt en uitgebreid.