Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bad

betekenis & definitie

Bad is de naam van eene indompeling van het ligchaam of van bepaalde ligchaamsdeelen in eene dropvormige, halfvaste of gasvormige vloeistof, waarbij ondersteld wordt, dat de oppervlakte van het ligchaam of van het ligchaamsdeel eenigen tijd met die stoffen in aanraking blijft. Ook bestempelt men de inrigting, waardoor stroomende of neêrstor­tende vloeistoffen met het ligchaam of met afzonderlijke deelen daarvan in aanraking ko­men, met den naam van bad, en wel met dien van douche-, stuif-, druip- of stortbad.

Met betrekking tot de wijze, waarop baden gebruikt worden, onderscheidt men geheele ba­den, wanneer het geheele ligchaam, en ge­deeltelijke of plaatselijke baden, wanneer slechts gedeelten daarvan in de vloeistof wor­den gedompeld, — voorts halve baden, waar­bij slechts het onderste gedeelte van het lig­chaam daarmede in aanraking komt, alsmede zitbaden (Maria-baden), voet- en handbaden, oogbaden enz. Naar gelang der bestanddeelen van het bad heeft men waterbaden, pharmaceutische baden, minerale baden, melkbaden, wijnbaden enz., en eindelijk stoom-, gas-, slijk-, zand-, lucht- en electrische baden.

Vestigt men het oog op den warmtegraad, dan verdeelt men de baden in koude baden (12 — 20° C.), koele baden (20—30° C.), laauw warme baden (30—38° C.) en heete baden (38— 45° C.) Eene andere verdeeling is die in rivier-, meer-, en zeebaden. Stort- en druipbaden enz. hebben wij reeds genoemd. Van een geneeskundig standpunt verdeelt men de baden in prikkelende, wanneer asch , zout , mosterd, potasch enz. — verweekende, wan­neer zemelen, graszaad enz. — versterkende wanneer specerijachtige kruiden, ijzerpraeparaten enz., — en pijnstillende, wanneer vale­riaan, rosmarijn, duizendguldenkruid enz. tot de bestanddeelen behooren. Te voren maakte men van dergelijke baden meer gebruik dan tegenwoordig, daar het gebleken is, dat de temperatuur van het water meer kracht heeft dan de bijmengselen, al valt het ook niet te ontkennen, dat ook deze gunstig op de huid werken of op dieper gelegene deelen.

Het bad veroorzaakt eene belangrijke ver­andering in den gewonen gang der afschei­ding, in den omloop van het bloed, in de ademhaling enz. De perspiratie der huid wordt belemmerd zoolang het ligchaam in het water is gedompeld, terwijl tevens door de nieren urine wordt afgescheiden. Zelfs wanneer wij de bijgemengde stoffen buiten rekening laten, ontwaren wij, dat het eenvoudige waterbad bij verschillende temperatuur een belangrijken invloed heeft op het ligchaam en zijne verrigtingen. Reeds de reinigende werking van een bad is van groot gewigt voor de huid, en alzoo voor de gezondheid, voor de frischheid van het ligchaam en de opgewektheid van den geest. Het is daarom zeer te betreuren, dat velen voor het gebruik van baden in het koudere jaargetijde terugdeinzen en dat vooral de geringere volks­klassen niet overal in de gelegenheid worden gesteld, om zonder veel moeite of kosten zich een bad te verschaffen.

Zoowel koude als warme baden werken krachtig op het geheele gestel. Een koud bad ontneemt aan het ligchaam eene zekere hoeveelheid warmte, wier bedrag afhankelijk is van de tempera­tuur van het water, van den tijd dien men er in doorbrengt en ook van de wijze, waarop het genomen wordt, namelijk in eene bad­kuip of in de open lucht, waar men zwem­mende zich bewegen kan of tegen den golf­slag worstelt. In het eerste oogenblik ont­waart men eene ligte huivering, waarbij het zoogenaamde kippenvel ontstaat. Met snel­heid daalt de temperatuur der huid; deze wordt bleek en bloedeloos, terwijl de bader begint te hijgen. Duurt dit wat langer, dan begint hij te klappertanden en de huid wordt blaauwachtig gemarmerd. Zijn ligchaam trilt en hij kan zelfs in flaauwte vallen en bezwij­ken.

Volgens de waarnemingen daalt de tem­peratuur des ligchaams 11/2 tot 2°C., terwijl sommige deelen, zooals handen en voeten, 6 tot 7° C. aan warmte verliezen. De adem­haling wordt sneller, de polsslag langzamer, maar deze wordt bij een sterken prikkel van het bad of bij inspanning der spieren ook wel eens bespoedigd. Gewoonlijk gaat er drang tot lozing der urine mede gepaard. In het algemeen wordt het bloed geheel an­ders in het ligchaam verdeeld, — het wordt namelijk van de oppervlakte verwijderd en in de inwendige deelen opgehoopt. Na een koud bad ontwaart men een aangenaam ge­voel door den terugkeer der warmte. De pols en de ademhaling komen weder in haren voormaligen staat, men gevoelt een gezonden eetlust en men bemerkt tevens, dat men versterkt is naar ligchaam en geest.

Daarom worden de koude baden doorgaans gebruikt om het ligchaam harder, om de huid min­der gevoelig te maken voor den invloed der weersverandering, en de vatbaarheid voor ver­koudheid te verminderen. Ze zijn zeer heil­zaam voor prikkelbare, zenuwachtige perso­nen, voor klierachtige gestellen, hoewel ze steeds met voorzigtigheid moeten aangewend worden , zoodat de reactie, die er op volgt, medewerkt tot het beoogde doel. Vooral in ons land en in ons klimaat moeten baden met de meeste voorzigtigheid worden gebruikt; deskundigen waarschuwen ernstig tegen de overmaat.

De plaatselijke baden hebben eene eigen­aardige werking, daar zij aan de ingedom­pelde deelen bij de vermeerderde warmte, welke op de verlaging der temperatuur volgt, een grooteren aanvoer van bloed bezorgen. Zij zijn derhalve zeer nuttig, om het bloed uit andere deelen af te leiden. De werking van koude baden wordt aanmerkelijk verhoogd, wanneer de huidzenuwen tevens door golf­slag of neerstortende waterstralen worden geprikkeld. Zij komen vooral voor zenuw- en huidzieken uitstekend te pas. Minder geschikt zijn de koude en koele baden voor zwakke en uitgeputte personen, voor vertroetelde kinderen en voor hen, die aan longontsteking of hartgebreken lijden.

Veel vaker komen in de geneeskunde de warme baden voor, tot eene temperatuur van bloedwarm toe. Daartoe behooren de meeste, welke op de badplaatsen worden gebruikt. Hunne werking is desgelijks zeer verschil­lend. Zoolang hunne warmte lager is dan die des ligchaams, doen zij de temperatuur van dit laatste dalen. Ook de bloedwarme baden zijn niet werkeloos, want het ligchaam ont­wikkelt warmte en staat die gedeeltelijk af aan den dampkring door uitstraling.

Deze laatste wordt in het water belet, zoodat de warmte zich in het ligchaam ophoopt, waar­door de snelheid van den bloedsomloop toe­neemt. Bij een lang verblijf in een heet bad klopt de pols veel sneller, terwijl de adem­haling bespoedigd en de uitademing van wa­ter en koolzuur vermeerderd wordt. Daarbij wordt de huid rood, en kunnen duizeligheid en beklemdheid ontstaan, en eindelijk kan eene beroerte den dood veroorzaken. Zulke hevige werkingen ontwaart men echter alleen bij prikkelbare personen.

Een warm bad ver­oorzaakt in den regel een gevoel van ver­slapping en vermoeidheid, waarbij de bloeds­omloop en de ademhaling trager worden, terwijl zich eene neiging tot slaap openbaart, die weldadig werkt op het zenuwgestel. Zijne secundaire werking is eene meer gelijkmatige verdeeling van het bloed door het ligchaam en eene verminderde prikkelbaarheid der zenu­wen. Zulke baden zijn derhalve bij aandoe­ningen vau den onderbuik en bij overmatige prikkelbaarheid der zenuwen in koortsachtigen toestand zeer heilzaam. Ook verschaffen zij een uitstekend middel, om bij ontwrichtin­gen, beklemde breuken enz. eene verslap­ping der spieren te veroorzaken, die de ope­ratie gemakkelijker maakt. Bij het vermoe­den van schijndood zijn warme baden vaak het beste middel, om de sluimerende levens­geesten op te wekken.

Het gebruik van baden is van het hoogste belang voor pasgeboren en kleine kinderen. De huid van deze is uiterst teêr en tot uit­waseming geneigd, en geen middel ter wereld is zoo voortreffelijk om deze te regelen als baden met een warmtegraad van 20 tot 28° C. Eene ongerijmdheid is het, dat kinderen daar­door ligt koude vatten. Zuigelingen moeten dagelijks of althans 2 of 3 maal 's weeks in een bad worden geplaatst.

De heelkundige schrijft ook wel permanente baden voor, om wonden, die door ongevallen of kunstbewer­king zijn ontstaan, spoedig te doen genezen, en zelfs bij algemeene brandwonden der huid heeft men zijne toevlucht tot baden genomen. Na verloop van een uur is dan de pijn ver­dwenen, en de wonden genezen in den tijd van 3 weken. Intusschen worden heete baden gewoonlijk als plaatselijke baden gebruikt — vooral bij congestie van bloed naar het hoofd. Een heet voetbad namelijk bewijst daarbij doorgaans goede diensten.

Is de werking van het eenvoudige water­bad reeds zeer groot, nog krachtiger is die der minerale baden. Daarom worden jaarlijks zoo vele badplaatsen door duizenden bezocht, die aan chronische ziekten of aan de gevolgen van acute ongesteldheden lijden. De minerale baden verschillen hoofdzakelijk door de wer­king hunner bestanddeelen op de huid. Vooral ontwaart men die werking bij de zoute ba­den , daar het keukenzout de huidklieren prikkelt en hare afscheiding bevordert. Die prikkeling is zoo sterk, dat er bij een aan­houdend gebruik van zoodanige baden na verloop van eenige weken een uitslag op de huid ontstaat, waarna het baden eenigen tijd wordt gestaakt.

Tot de zoute baden behooren ook de zeebaden, voorts zoodanige, wier wateren aardzouten, loogzouten enz. bevatten. Ook heeft men minerale baden, die van ijzer, alsmede zoodanige die van zwa­velwaterstof zijn voorzien. De eerste ver­sterken de huid en het geheele ligchaam, en de tweede zijn zeer geschikt om vele huidziekten te genezen. Daarenboven heeft men slijk- of modderbaden, wier bestanddee­len zeer verschillend zijn.

Tot de kunstmatige baden, die door ge­neeskundigen worden verordend, behooren vooral de aromatische en tonische, de alkali­ën zwavelbaden. Tot de aromatische baden rekent men zoodanige, waaraan specerijen zijn toegevoegd, bijvoorbeeld kamillen enz. Hiertoe behooren ook de baden van dennen­naalden. Zij hebben in het algemeen eene prikkelende werking en worden vooral ge­bruikt bij slapheid der huid en bij chronische ongesteldheden van deze, bij verlammingen, bij klierziekten enz. Tot de tonische baden behooren, behalve die waaraan looizuurhoudende schors is toegevoegd, ook de kunstma­tige ijzerbaden.

De werking van het ijzer heeft gewoonlijk op den toestand van rheumatische en jichtige lijders een gunstigen invloed. Dikwijls verhoogt men ook de werking van het warme bad door er zeep, potasch of soda mede te vermengen. Eindelijk heeft men nog dierlijke baden — een oud volksgeneesmiddel. Zij bestaan daarin, dat degene, die aan stramheid in de leden of iets dergelijks lijdt, het zieke ligchaamsdeel in de pas afgestroopte huid of in het versch uitgevloeide bloed van een dier doet vertoeven.

Krachtig is de werking der stoombaden. Deze worden genomen in besloten badka- kamers, voorzien van trappen, waarop de badgast zich nederlegt. De stoom, die er binnendringt, heeft eene warmte van 35 tot 50° C. Zulk een bad duurt 20 tot 25 minuten en de zieke deelen worden gedurende dien tijd met berkenrijs gegeeseld of met een bor­stel gewreven. Hierop volgt een koud stort­bad, waarna het geheele ligchaam zorg­vuldig afgedroogd en gewreven wordt.

In een aangrenzend vertrek is de tempera­tuur iets lager, en hier wordt de lijder lang­zaam afgekoeld vóórdat hij zich in de open lucht begeeft. In het Oosten en in Rusland zijn deze baden sterk in zwang, zoodat zij ook “Russische dampbaden’' worden genoemd. Zij veroorzaken eene aanmerkelijke afschei­ding van zweet en geven eene bespoedigde beweging aan het bloed, zoodat zij tegen verkoudheden en hare gevolgen met gewenschten uitslag worden gebruikt. Men heeft ook eenvoudiger methoden uitgevonden om zich zulk een bad te verschaffen, namelijk door het ligchaam in een zak of in een bak te plaatsen, waaruit alleen het hoofd te voor­schijn komt, en dan er den warmen water­damp te doen binnen dringen.

Tot deze soort behooren ook de gasbaden — doorgaans baden van koolzuur of zwavelwaterstofgas. Ook hiertoe gebruikt men houten bakken of kuipen, waarin men zich neder­zet en die door deksels om den hals zooda­nig gesloten worden, dat er geen gas kan ontsnappen. Ook zijn er toestellen, waarin men aan afzonderlijke ligchaamsdeelen zulk eene bad kan verschaffen. Het koolzuur ver­oorzaakt weldra een gevoel van warmte en eene prikkeling op de geheele oppervlakte der huid, en de pols wordt sneller. De prik­keling der huidzenuwen is daarbij zoo sterk, dat men zich na zulk een bad zonder eenig gevaar aan eene aanmerkelijke koude kan blootstellen. Niet dikwijls bedient men zich van zwavelwaterstofbaden. Zij komen te pas bij metaalvergiftiging en in het algemeen bij leverziekten.

Wat de zoogenaamde onweegbare stoffen (im­ponderabilia) betreft, namelijk warmte, licht en electriciteit, — wij hebben reeds gezegd, dat eerstgenoemde als vochtige warmte een belangrijken invloed heeft op het ligchaam. Zij is echter van ouds ook droog aangewend (van 40—60° C.) als zweetdrijvend middel, vooral bij verkoudheden, alsmede bij cholera. Daarbij moet echter gezorgd worden, dat de lijder koelere lucht hebbe voor de ademha­ling. Het doelmatigst zijn derhalve zulke toe­stellen als bij de koolzuur-baden worden ge­bruikt.

De groote invloed van het 'licht, bepaal­delijk van het regtstreeksche zonlicht, op den groei en het welzijn van planten en dieren heeft vele geneesheeren op het denkbeeld gebragt, om daarvan partij te trekken ter genezing van ziekten. Iets dergelijks was bij de Grieken en Romeinen niet onbekend. Bij licht-baden wordt het ligchaam met uitzon­dering van het hoofd of het zieke ligchaamsdeel dagelijks 10 tot 30 minuten aan de wer­king der zonnestralen blootgesteld. Ook de zandbaden, die in Afrika tot genezing van wonden worden gebruikt, zijn door de zon verwarmd.

Eindelijk maken wij gewag van de electrische baden. Bij het gebruiken van deze staat men op eene isoleer-bank en men is tevens in verband gebragt met den conductor eener electriseermachine, zoodat de electrische vloei­stof zich in het ligchaam ophoopt en de haren te berge rijzen. Men gevoelt daarbij eene eigenaardige prikkeling; toch hebben de uit­komsten van deze baden in het algemeen niet aan de verwachtingen beantwoord.

Het gebruik van baden verliest zich in de oudste tijdperken van de geschiedenis der volkeren. Wijze wetgevers verhieven het ba­den tot een deel der uitwendige godsdienst, en op deze wijze kwam het in zwang bij de Indiërs, Egyptenaren , Perzen, Assyriërs en Israëlieten, — en op dien grond is het nog voorgeschreven bij vele volkeren van het Oosten. Bij de Israëlieten was het door de wet geboden. De eenvoudigste en oudste baden, waarvan wij melding vinden gemaakt bij de Grieken, zijn rivier- en zeebaden. Het gebruik van koude baden was één der hoofd­regels bij de volgelingen van Pythagoras. Men nam des winters en des zomers een bad in de rivieren, en in deze dompelde men zelfs de pasgeboren kinderen.

Reeds vroeg waren bij de Grieken ook warme baden in gebruik, en in het algemeen werd door hen het baden als eene zaak van gewijden aard beschouwd. Een geliefde gast werd in de eerste plaats onthaald op een warm bad en daarbij zelfs door koningsdochters bediend. Vooral de Lacedemoniërs stelden het baden op hoogen prijs, en men meent, dat Heródicus, die kort vóór den Peloponnésischen oorlog leefde, daarmede de kunstmatige wrij­ving verbonden heeft, tot versterking en herstelling der gezondheid. Bij zijn leerling Hippócrates vinden wij de eerste wetenschap­pelijke opmerkingen omtrent het nut en het nadeel der baden, — en deze mag men be­schouwen als de grondslagen der latere leer van het baden (balneotechniek). Het gebruik van warme baden nam toe, zoodra de Grie­ken badplaatsen met de gymnasiën verbonden.

Zulk eene inrigting bestond doorgaans uit 7 vertrekken, namelijk het koude bad, het elaeotherium, waar het ligchaam met olie werd gezalfd, het afkoelingsvertrek, het propnigeum of het voorportaal voor het warme bad (hypocaustum), het vertrek voor een zweetbad, het laconium voor een droog zweetbad, en het heete bad. De badver­trekken voor mannen en vrouwen waren gescheiden, maar werden door hetzelfde vuur verwarmd. In het midden was eene plaats voor hen, die op een bad zaten te wachten, en gewoonlijk gaf er een tuin, met schaduwrijke boomen beplant en door zuilengangen omgeven, gelegenheid om te wandelen. Ook kende men in die dagen reeds minerale bronnen, in wier nabijheid men tempels stichtte, aan Asclepios (Aesculapius) gewijd.

De oudste baden der Romeinen waren ver­moedelijk rivierbaden in de Tiber. Door het veroveren van Grieksche volkplantingen werden zij eerst bekend met de eigenlijke badinrigtingen. Het gebruik van warme baden werd door Scipio Africanus welligt niet ten onregte aan zijne soldaten verbo­den. Zij werden echter door Grieksche ge­neesheeren in zwang gebragt, en omstreeks eene eeuw vóór den aanvang onzer jaar­telling waren zij te Rome zeer in aanzien. De geneesheer Asclepiades van Prusa bevor­derde het gebruik van baden met den mees­ten ijver. In die dagen zijn de eerste open­bare bad-inrigtingen en fraaije badkamers in de woningen der burgers gebouwd.

De openbare badhuizen waren doorgaans lang­werpig vierkante gebouwen. In het midden en onder den vloer bevond zich de verwar­mingstoestel (hypocaustum), en van hier lie­pen verwarmingsbuizen (caliductus) naar de verschillende vertrekken. Boven dien toestel bevond zich eene ruimte met 3 boven elkaar geplaatste ketels (ahena). De bovenste (frigidarium) was met koud, de middelste (tepidarium) met laauw, en de onderste (caldarium) met warm water gevuld en uit die ketels liepen pijpen met kranen (epistomia) naar de verschillende badkamertjes.

Bij deze vond men het zweetbad (pyriaterion, lacoum), het warme bad (ealdarium) en de concamerata sudatio, waar men het zweet afdroogde. In elk badkamertje was eene stee­nen of metalen kuip (alveus) met eene leu­ning (pluteus) er om heen, zoodat tusschen deze eene gaanderij (schola) openbleef, waar zij vertoefden, die den bader gezelschap hiel­den. In den bodem van het laconium be­vond zich eene metalen klep, waardoor men de warmte kon binnenlaten. Daarenboven vond men in een badhuis kleedkamers (apodyteria), kamers om zich te zalven (unctoria, elaeotheria) en om te worden gewreven (frictoria).

Om het badhuis heen strekten zuilengangen en tuinen zich uit met vischvijvers, standbeelden enz. Men heeft de over­blijfselen van zulke bad-inrigtingen te Rome zelve, bijvoorbeeld die van Titus, Caraealla en Diocletiamis, alsmede te Pompeji. Het badwater werd er met kostbare specerijen vermengd. Koude baden zijn er vooral in ge­bruik gebragt door Antonius Musa en zijn broeder Euphorbus.

Daardoor herstelde Au­gustus van eene langdurige ziekte, ’t geen aan de koude baden een grooten roem be­zorgde. Nu kwamen zij algemeen in zwang en werden door beroemde geneesheeren, zooals Asclepiades, Aretaeus enz., aanbevolen. Zelfs kinderen werden in het kille rivier­water gedompeld, zoodat Galenus het noodig achtte, zijne stem tegen die overdrijving te doen hooren. Ook werden de talrijke mine­rale bronnen van Italië tot baden gebruikt, en de gewoonte van te baden was zoo sterk, dat de legioenen zelfs in verre gewesten badhuizen deden verrijzen.

Ook de oude Germanen waren groote voor­standers van het baden. Volgens de berigten van Julius Caesar, Tacitus en anderen ver­sterkten zij hun ligchaam door zich in de rivier te dompelen, en Claudianus vermeldt, dat de oeverbewoners van de Rijn hunne kleine kinderen kennis deden maken met de wateren van deze rivier. Iets dergelijks ver­meldt Strabo van de Scythen. De Galliërs bezaten gewijde bronnen, waarin zij hunne zieken deden afdalen en waarin zij zelve geregeld een bad namen.

De warme baden kwa­men allengs in onbruik en werden zelfs door de geestelijkheid verboden. De heilige Augustinus gaf in zijne ordesregelen verlof om zich elke maand éénmaal te baden, en de heilige Hiërónymus verbood het, na de kin­derjaren , geheel en al. Maar toen in den aanvang der 8ste eeuw de geneeskundige wetenschappen onder de hoede der Arabieren weder begonnen te bloeijen, kwamen ook de baden weder in gebruik, — het eerst in Spanje, nadat het door de Saracénen ver­overd was.

Karel de Groote heeft veel bij­gedragen, om het baden in Duitschland in te voeren. Hij was zeer gesteld op de warme baden te Aken. Hij baadde er zelf en wekte anderen op, om zijn voorbeeld te volgen zoodat er, volgens Eginhardt, wel eens 100 personen tegelijk een bad namen. Ook wer­den er in de kloosters en hospitalen badplaat­sen ingerigt voor behoeftigen.

Niemand kon in eene orde opgenomen worden, tenzij hij zich vooraf gereinigd had door een bad. De gewoonte om te baden werd nog meer alge­meen , toen men zich op de Kruistogten be­kend had gemaakt met de zeden van het Oosten. In de steden werden badstoven opgerigt, waar men tevens geschoren werd, en men nam er doorgaans des zaterdags­avonds een bad. Bij feestelijke gelegenheden namen al de feestgenooten vooraf een bad.

Na den tijd der Kruistogten kwamen de ba­den, in een bedorven tijd brandpunten van bedorvenheid, langzamerhand in verval. Zelfs de badhouders werden met verachting beje­gend , zoodat keizer Wenzel daarin aanleiding vond, tot pogingen om hen in hunne eer te herstellen. Daar sommige besmettelijke ziek­ten der 16de eeuw vooral door warme baden werden verspreid, kwamen deze allengs in onbruik. Daarentegen zijn in die dagen de minerale baden in Duitschland en Frankrijk meer in zwang gekomen. Koude baden wer­den vooral door Engelschen genomen in den aanvang der voorgaande eeuw, en die ge­woonte werd meer en meer algemeen, ter­wijl eerst in het midden der vorige eeuw laauwe baden tot mode werden. Vooral in Duitschland vindt men thans een groot aantal badplaatsen met uitstekende bad-inrigtingen.

Een Oostersch bad, waarvan zich de Tur­ken , de inwoners van Hindostan enz. bedie­nen , bestaat in een dampbad, dat met kost­bare geuren welriekend is gemaakt, en gaat vergezeld van een kneden, wrijven en uit­rekken van alle ligchaamsdeelen , hetwelk in sommige ongesteldheden, bijvoorbeeld bij verlammingen, rheumatiek, zenuw-aandoeningen enz., wel eens uitstekende diensten bewijst.

Ook in de scheikunde en pharmacie wordt gebruik gemaakt van baden. Men kan name­lijk eene stof, die men verwarmen of smelten wil, blootstellen aan de onmiddellijke wer­king van het vuur. Men kan haar echter ook plaatsen in eene andere verwarmde zelfstan­digheid, bijvoorbeeld in water, vette olie, zwavelzuur, chloorzink, een ligtsmeltend metaalmengsel, talkaarde, zand enz., en hieraan zijn de namen waterbad, oliebad, zandbad enz. ontleend. Verlangt men aan de behandelde stof eene gelijkmatige warmte mede te deelen, dan gebruikt men een zand­bad, namelijk een bak met zand, hetwelk behoorlijk verwarmd is.

Zulk eene gelijk­matige warmte, maar tot veel hoogeren graad, verkrijgt men door een metaalbad. Daar bij metalen het smeltpunt ver beneden het kook­punt gelegen is, kan men daardoor een aanmerkelijken warmtegraad aan deze of gene zelfstandigheid mededeelen. Voor een metaal­bad gebruikt men — naar aanwijzing van Darcet eene zeer smeltbare legéring van 5 deelen lood, 2 deelen bismuth en 3 deelen tin. Dit mengsel smelt bij het kookpunt van water en verdraagt witgloeihitte zonder in dampvormigen toestand over te gaan.

Voor een warmtegraad, beneden het smeltpunt der metalen gelegen, gebruikt men een olie­bad, waartoe men lijn-olie neemt, die eerst bij 300° C. ontbonden wordt. Om meer zeker­heid te hebben dompelt men een thermome­ter in zoodanig bad, zoodat men ieder oogenblik den warmtegraad kan aflezen. Mag men eene bepaalde temperatuur niet overschrijden, dan worden zout-oplossingen gebruikt. De temperatuur eener vloeistof wordt in de open lucht niet hooger dan die van het kookpunt; wél kan men de warmte vermeer­deren, maar deze wordt dan gebruikt tot het vormen van damp.

Door zout in water op te lossen, wordt het kookpunt van dit laat­ste verhoogd, en het bedrag dezer verhooging is verschillend voor de verschillende zouten. Wij geven hierbij de volgende tabèl van Legrand:

namen der opgeloste stoffen. Kookpunt Hoeveelheid zout, noodig om 100 dee­Ien water te verzadigen

-Cloorbaryum 104,4 °C. 60,1
-Koolzuur natron 104,6 “ 48,5
-Chloornatrium (keukenz.) 108,4 “ 41,9
-Salpeterzuur kali 115,9 “ 335,1
-Salpeterzuur natron 121,0 “ 224,8
-Koolzuur kali 183,0 “ 205,0
-Salpeterzure kalk 151.0 “ 362,2
-Azijnzure kalk 169,0 “ 798,2
-Chloorcalcium 179,5 “ 325,0
-Salpeterzure ammoniak 180,0 “ onbepaald.

Eene verzadigde chloorzink-oplossing kookt bij ongeveer 260° C. Door vermenging der verzadigde oplossingen met water verkrijgt men zonder veel moeite baden van een be­paalden warmtegraad. Hierbij zorge men, dat het water, hetwelk in de gedaante van damp ontsnapt, behoorlijk worde aangevuld. Omtrent de doelmatige inrigting van zooda­nige baden raadplege men “Fresenius, Anleitung zur quantitativen Analyse.”