Bad is de naam van eene indompeling van het ligchaam of van bepaalde ligchaamsdeelen in eene dropvormige, halfvaste of gasvormige vloeistof, waarbij ondersteld wordt, dat de oppervlakte van het ligchaam of van het ligchaamsdeel eenigen tijd met die stoffen in aanraking blijft. Ook bestempelt men de inrigting, waardoor stroomende of neêrstortende vloeistoffen met het ligchaam of met afzonderlijke deelen daarvan in aanraking komen, met den naam van bad, en wel met dien van douche-, stuif-, druip- of stortbad.
Met betrekking tot de wijze, waarop baden gebruikt worden, onderscheidt men geheele baden, wanneer het geheele ligchaam, en gedeeltelijke of plaatselijke baden, wanneer slechts gedeelten daarvan in de vloeistof worden gedompeld, — voorts halve baden, waarbij slechts het onderste gedeelte van het ligchaam daarmede in aanraking komt, alsmede zitbaden (Maria-baden), voet- en handbaden, oogbaden enz. Naar gelang der bestanddeelen van het bad heeft men waterbaden, pharmaceutische baden, minerale baden, melkbaden, wijnbaden enz., en eindelijk stoom-, gas-, slijk-, zand-, lucht- en electrische baden.
Vestigt men het oog op den warmtegraad, dan verdeelt men de baden in koude baden (12 — 20° C.), koele baden (20—30° C.), laauw warme baden (30—38° C.) en heete baden (38— 45° C.) Eene andere verdeeling is die in rivier-, meer-, en zeebaden. Stort- en druipbaden enz. hebben wij reeds genoemd. Van een geneeskundig standpunt verdeelt men de baden in prikkelende, wanneer asch , zout , mosterd, potasch enz. — verweekende, wanneer zemelen, graszaad enz. — versterkende wanneer specerijachtige kruiden, ijzerpraeparaten enz., — en pijnstillende, wanneer valeriaan, rosmarijn, duizendguldenkruid enz. tot de bestanddeelen behooren. Te voren maakte men van dergelijke baden meer gebruik dan tegenwoordig, daar het gebleken is, dat de temperatuur van het water meer kracht heeft dan de bijmengselen, al valt het ook niet te ontkennen, dat ook deze gunstig op de huid werken of op dieper gelegene deelen.
Het bad veroorzaakt eene belangrijke verandering in den gewonen gang der afscheiding, in den omloop van het bloed, in de ademhaling enz. De perspiratie der huid wordt belemmerd zoolang het ligchaam in het water is gedompeld, terwijl tevens door de nieren urine wordt afgescheiden. Zelfs wanneer wij de bijgemengde stoffen buiten rekening laten, ontwaren wij, dat het eenvoudige waterbad bij verschillende temperatuur een belangrijken invloed heeft op het ligchaam en zijne verrigtingen. Reeds de reinigende werking van een bad is van groot gewigt voor de huid, en alzoo voor de gezondheid, voor de frischheid van het ligchaam en de opgewektheid van den geest. Het is daarom zeer te betreuren, dat velen voor het gebruik van baden in het koudere jaargetijde terugdeinzen en dat vooral de geringere volksklassen niet overal in de gelegenheid worden gesteld, om zonder veel moeite of kosten zich een bad te verschaffen.
Zoowel koude als warme baden werken krachtig op het geheele gestel. Een koud bad ontneemt aan het ligchaam eene zekere hoeveelheid warmte, wier bedrag afhankelijk is van de temperatuur van het water, van den tijd dien men er in doorbrengt en ook van de wijze, waarop het genomen wordt, namelijk in eene badkuip of in de open lucht, waar men zwemmende zich bewegen kan of tegen den golfslag worstelt. In het eerste oogenblik ontwaart men eene ligte huivering, waarbij het zoogenaamde kippenvel ontstaat. Met snelheid daalt de temperatuur der huid; deze wordt bleek en bloedeloos, terwijl de bader begint te hijgen. Duurt dit wat langer, dan begint hij te klappertanden en de huid wordt blaauwachtig gemarmerd. Zijn ligchaam trilt en hij kan zelfs in flaauwte vallen en bezwijken.
Volgens de waarnemingen daalt de temperatuur des ligchaams 11/2 tot 2°C., terwijl sommige deelen, zooals handen en voeten, 6 tot 7° C. aan warmte verliezen. De ademhaling wordt sneller, de polsslag langzamer, maar deze wordt bij een sterken prikkel van het bad of bij inspanning der spieren ook wel eens bespoedigd. Gewoonlijk gaat er drang tot lozing der urine mede gepaard. In het algemeen wordt het bloed geheel anders in het ligchaam verdeeld, — het wordt namelijk van de oppervlakte verwijderd en in de inwendige deelen opgehoopt. Na een koud bad ontwaart men een aangenaam gevoel door den terugkeer der warmte. De pols en de ademhaling komen weder in haren voormaligen staat, men gevoelt een gezonden eetlust en men bemerkt tevens, dat men versterkt is naar ligchaam en geest.
Daarom worden de koude baden doorgaans gebruikt om het ligchaam harder, om de huid minder gevoelig te maken voor den invloed der weersverandering, en de vatbaarheid voor verkoudheid te verminderen. Ze zijn zeer heilzaam voor prikkelbare, zenuwachtige personen, voor klierachtige gestellen, hoewel ze steeds met voorzigtigheid moeten aangewend worden , zoodat de reactie, die er op volgt, medewerkt tot het beoogde doel. Vooral in ons land en in ons klimaat moeten baden met de meeste voorzigtigheid worden gebruikt; deskundigen waarschuwen ernstig tegen de overmaat.
De plaatselijke baden hebben eene eigenaardige werking, daar zij aan de ingedompelde deelen bij de vermeerderde warmte, welke op de verlaging der temperatuur volgt, een grooteren aanvoer van bloed bezorgen. Zij zijn derhalve zeer nuttig, om het bloed uit andere deelen af te leiden. De werking van koude baden wordt aanmerkelijk verhoogd, wanneer de huidzenuwen tevens door golfslag of neerstortende waterstralen worden geprikkeld. Zij komen vooral voor zenuw- en huidzieken uitstekend te pas. Minder geschikt zijn de koude en koele baden voor zwakke en uitgeputte personen, voor vertroetelde kinderen en voor hen, die aan longontsteking of hartgebreken lijden.
Veel vaker komen in de geneeskunde de warme baden voor, tot eene temperatuur van bloedwarm toe. Daartoe behooren de meeste, welke op de badplaatsen worden gebruikt. Hunne werking is desgelijks zeer verschillend. Zoolang hunne warmte lager is dan die des ligchaams, doen zij de temperatuur van dit laatste dalen. Ook de bloedwarme baden zijn niet werkeloos, want het ligchaam ontwikkelt warmte en staat die gedeeltelijk af aan den dampkring door uitstraling.
Deze laatste wordt in het water belet, zoodat de warmte zich in het ligchaam ophoopt, waardoor de snelheid van den bloedsomloop toeneemt. Bij een lang verblijf in een heet bad klopt de pols veel sneller, terwijl de ademhaling bespoedigd en de uitademing van water en koolzuur vermeerderd wordt. Daarbij wordt de huid rood, en kunnen duizeligheid en beklemdheid ontstaan, en eindelijk kan eene beroerte den dood veroorzaken. Zulke hevige werkingen ontwaart men echter alleen bij prikkelbare personen.
Een warm bad veroorzaakt in den regel een gevoel van verslapping en vermoeidheid, waarbij de bloedsomloop en de ademhaling trager worden, terwijl zich eene neiging tot slaap openbaart, die weldadig werkt op het zenuwgestel. Zijne secundaire werking is eene meer gelijkmatige verdeeling van het bloed door het ligchaam en eene verminderde prikkelbaarheid der zenuwen. Zulke baden zijn derhalve bij aandoeningen vau den onderbuik en bij overmatige prikkelbaarheid der zenuwen in koortsachtigen toestand zeer heilzaam. Ook verschaffen zij een uitstekend middel, om bij ontwrichtingen, beklemde breuken enz. eene verslapping der spieren te veroorzaken, die de operatie gemakkelijker maakt. Bij het vermoeden van schijndood zijn warme baden vaak het beste middel, om de sluimerende levensgeesten op te wekken.
Het gebruik van baden is van het hoogste belang voor pasgeboren en kleine kinderen. De huid van deze is uiterst teêr en tot uitwaseming geneigd, en geen middel ter wereld is zoo voortreffelijk om deze te regelen als baden met een warmtegraad van 20 tot 28° C. Eene ongerijmdheid is het, dat kinderen daardoor ligt koude vatten. Zuigelingen moeten dagelijks of althans 2 of 3 maal 's weeks in een bad worden geplaatst.
De heelkundige schrijft ook wel permanente baden voor, om wonden, die door ongevallen of kunstbewerking zijn ontstaan, spoedig te doen genezen, en zelfs bij algemeene brandwonden der huid heeft men zijne toevlucht tot baden genomen. Na verloop van een uur is dan de pijn verdwenen, en de wonden genezen in den tijd van 3 weken. Intusschen worden heete baden gewoonlijk als plaatselijke baden gebruikt — vooral bij congestie van bloed naar het hoofd. Een heet voetbad namelijk bewijst daarbij doorgaans goede diensten.
Is de werking van het eenvoudige waterbad reeds zeer groot, nog krachtiger is die der minerale baden. Daarom worden jaarlijks zoo vele badplaatsen door duizenden bezocht, die aan chronische ziekten of aan de gevolgen van acute ongesteldheden lijden. De minerale baden verschillen hoofdzakelijk door de werking hunner bestanddeelen op de huid. Vooral ontwaart men die werking bij de zoute baden , daar het keukenzout de huidklieren prikkelt en hare afscheiding bevordert. Die prikkeling is zoo sterk, dat er bij een aanhoudend gebruik van zoodanige baden na verloop van eenige weken een uitslag op de huid ontstaat, waarna het baden eenigen tijd wordt gestaakt.
Tot de zoute baden behooren ook de zeebaden, voorts zoodanige, wier wateren aardzouten, loogzouten enz. bevatten. Ook heeft men minerale baden, die van ijzer, alsmede zoodanige die van zwavelwaterstof zijn voorzien. De eerste versterken de huid en het geheele ligchaam, en de tweede zijn zeer geschikt om vele huidziekten te genezen. Daarenboven heeft men slijk- of modderbaden, wier bestanddeelen zeer verschillend zijn.
Tot de kunstmatige baden, die door geneeskundigen worden verordend, behooren vooral de aromatische en tonische, de alkaliën zwavelbaden. Tot de aromatische baden rekent men zoodanige, waaraan specerijen zijn toegevoegd, bijvoorbeeld kamillen enz. Hiertoe behooren ook de baden van dennennaalden. Zij hebben in het algemeen eene prikkelende werking en worden vooral gebruikt bij slapheid der huid en bij chronische ongesteldheden van deze, bij verlammingen, bij klierziekten enz. Tot de tonische baden behooren, behalve die waaraan looizuurhoudende schors is toegevoegd, ook de kunstmatige ijzerbaden.
De werking van het ijzer heeft gewoonlijk op den toestand van rheumatische en jichtige lijders een gunstigen invloed. Dikwijls verhoogt men ook de werking van het warme bad door er zeep, potasch of soda mede te vermengen. Eindelijk heeft men nog dierlijke baden — een oud volksgeneesmiddel. Zij bestaan daarin, dat degene, die aan stramheid in de leden of iets dergelijks lijdt, het zieke ligchaamsdeel in de pas afgestroopte huid of in het versch uitgevloeide bloed van een dier doet vertoeven.
Krachtig is de werking der stoombaden. Deze worden genomen in besloten badka- kamers, voorzien van trappen, waarop de badgast zich nederlegt. De stoom, die er binnendringt, heeft eene warmte van 35 tot 50° C. Zulk een bad duurt 20 tot 25 minuten en de zieke deelen worden gedurende dien tijd met berkenrijs gegeeseld of met een borstel gewreven. Hierop volgt een koud stortbad, waarna het geheele ligchaam zorgvuldig afgedroogd en gewreven wordt.
In een aangrenzend vertrek is de temperatuur iets lager, en hier wordt de lijder langzaam afgekoeld vóórdat hij zich in de open lucht begeeft. In het Oosten en in Rusland zijn deze baden sterk in zwang, zoodat zij ook “Russische dampbaden’' worden genoemd. Zij veroorzaken eene aanmerkelijke afscheiding van zweet en geven eene bespoedigde beweging aan het bloed, zoodat zij tegen verkoudheden en hare gevolgen met gewenschten uitslag worden gebruikt. Men heeft ook eenvoudiger methoden uitgevonden om zich zulk een bad te verschaffen, namelijk door het ligchaam in een zak of in een bak te plaatsen, waaruit alleen het hoofd te voorschijn komt, en dan er den warmen waterdamp te doen binnen dringen.
Tot deze soort behooren ook de gasbaden — doorgaans baden van koolzuur of zwavelwaterstofgas. Ook hiertoe gebruikt men houten bakken of kuipen, waarin men zich nederzet en die door deksels om den hals zoodanig gesloten worden, dat er geen gas kan ontsnappen. Ook zijn er toestellen, waarin men aan afzonderlijke ligchaamsdeelen zulk eene bad kan verschaffen. Het koolzuur veroorzaakt weldra een gevoel van warmte en eene prikkeling op de geheele oppervlakte der huid, en de pols wordt sneller. De prikkeling der huidzenuwen is daarbij zoo sterk, dat men zich na zulk een bad zonder eenig gevaar aan eene aanmerkelijke koude kan blootstellen. Niet dikwijls bedient men zich van zwavelwaterstofbaden. Zij komen te pas bij metaalvergiftiging en in het algemeen bij leverziekten.
Wat de zoogenaamde onweegbare stoffen (imponderabilia) betreft, namelijk warmte, licht en electriciteit, — wij hebben reeds gezegd, dat eerstgenoemde als vochtige warmte een belangrijken invloed heeft op het ligchaam. Zij is echter van ouds ook droog aangewend (van 40—60° C.) als zweetdrijvend middel, vooral bij verkoudheden, alsmede bij cholera. Daarbij moet echter gezorgd worden, dat de lijder koelere lucht hebbe voor de ademhaling. Het doelmatigst zijn derhalve zulke toestellen als bij de koolzuur-baden worden gebruikt.
De groote invloed van het 'licht, bepaaldelijk van het regtstreeksche zonlicht, op den groei en het welzijn van planten en dieren heeft vele geneesheeren op het denkbeeld gebragt, om daarvan partij te trekken ter genezing van ziekten. Iets dergelijks was bij de Grieken en Romeinen niet onbekend. Bij licht-baden wordt het ligchaam met uitzondering van het hoofd of het zieke ligchaamsdeel dagelijks 10 tot 30 minuten aan de werking der zonnestralen blootgesteld. Ook de zandbaden, die in Afrika tot genezing van wonden worden gebruikt, zijn door de zon verwarmd.
Eindelijk maken wij gewag van de electrische baden. Bij het gebruiken van deze staat men op eene isoleer-bank en men is tevens in verband gebragt met den conductor eener electriseermachine, zoodat de electrische vloeistof zich in het ligchaam ophoopt en de haren te berge rijzen. Men gevoelt daarbij eene eigenaardige prikkeling; toch hebben de uitkomsten van deze baden in het algemeen niet aan de verwachtingen beantwoord.
Het gebruik van baden verliest zich in de oudste tijdperken van de geschiedenis der volkeren. Wijze wetgevers verhieven het baden tot een deel der uitwendige godsdienst, en op deze wijze kwam het in zwang bij de Indiërs, Egyptenaren , Perzen, Assyriërs en Israëlieten, — en op dien grond is het nog voorgeschreven bij vele volkeren van het Oosten. Bij de Israëlieten was het door de wet geboden. De eenvoudigste en oudste baden, waarvan wij melding vinden gemaakt bij de Grieken, zijn rivier- en zeebaden. Het gebruik van koude baden was één der hoofdregels bij de volgelingen van Pythagoras. Men nam des winters en des zomers een bad in de rivieren, en in deze dompelde men zelfs de pasgeboren kinderen.
Reeds vroeg waren bij de Grieken ook warme baden in gebruik, en in het algemeen werd door hen het baden als eene zaak van gewijden aard beschouwd. Een geliefde gast werd in de eerste plaats onthaald op een warm bad en daarbij zelfs door koningsdochters bediend. Vooral de Lacedemoniërs stelden het baden op hoogen prijs, en men meent, dat Heródicus, die kort vóór den Peloponnésischen oorlog leefde, daarmede de kunstmatige wrijving verbonden heeft, tot versterking en herstelling der gezondheid. Bij zijn leerling Hippócrates vinden wij de eerste wetenschappelijke opmerkingen omtrent het nut en het nadeel der baden, — en deze mag men beschouwen als de grondslagen der latere leer van het baden (balneotechniek). Het gebruik van warme baden nam toe, zoodra de Grieken badplaatsen met de gymnasiën verbonden.
Zulk eene inrigting bestond doorgaans uit 7 vertrekken, namelijk het koude bad, het elaeotherium, waar het ligchaam met olie werd gezalfd, het afkoelingsvertrek, het propnigeum of het voorportaal voor het warme bad (hypocaustum), het vertrek voor een zweetbad, het laconium voor een droog zweetbad, en het heete bad. De badvertrekken voor mannen en vrouwen waren gescheiden, maar werden door hetzelfde vuur verwarmd. In het midden was eene plaats voor hen, die op een bad zaten te wachten, en gewoonlijk gaf er een tuin, met schaduwrijke boomen beplant en door zuilengangen omgeven, gelegenheid om te wandelen. Ook kende men in die dagen reeds minerale bronnen, in wier nabijheid men tempels stichtte, aan Asclepios (Aesculapius) gewijd.
De oudste baden der Romeinen waren vermoedelijk rivierbaden in de Tiber. Door het veroveren van Grieksche volkplantingen werden zij eerst bekend met de eigenlijke badinrigtingen. Het gebruik van warme baden werd door Scipio Africanus welligt niet ten onregte aan zijne soldaten verboden. Zij werden echter door Grieksche geneesheeren in zwang gebragt, en omstreeks eene eeuw vóór den aanvang onzer jaartelling waren zij te Rome zeer in aanzien. De geneesheer Asclepiades van Prusa bevorderde het gebruik van baden met den meesten ijver. In die dagen zijn de eerste openbare bad-inrigtingen en fraaije badkamers in de woningen der burgers gebouwd.
De openbare badhuizen waren doorgaans langwerpig vierkante gebouwen. In het midden en onder den vloer bevond zich de verwarmingstoestel (hypocaustum), en van hier liepen verwarmingsbuizen (caliductus) naar de verschillende vertrekken. Boven dien toestel bevond zich eene ruimte met 3 boven elkaar geplaatste ketels (ahena). De bovenste (frigidarium) was met koud, de middelste (tepidarium) met laauw, en de onderste (caldarium) met warm water gevuld en uit die ketels liepen pijpen met kranen (epistomia) naar de verschillende badkamertjes.
Bij deze vond men het zweetbad (pyriaterion, lacoum), het warme bad (ealdarium) en de concamerata sudatio, waar men het zweet afdroogde. In elk badkamertje was eene steenen of metalen kuip (alveus) met eene leuning (pluteus) er om heen, zoodat tusschen deze eene gaanderij (schola) openbleef, waar zij vertoefden, die den bader gezelschap hielden. In den bodem van het laconium bevond zich eene metalen klep, waardoor men de warmte kon binnenlaten. Daarenboven vond men in een badhuis kleedkamers (apodyteria), kamers om zich te zalven (unctoria, elaeotheria) en om te worden gewreven (frictoria).
Om het badhuis heen strekten zuilengangen en tuinen zich uit met vischvijvers, standbeelden enz. Men heeft de overblijfselen van zulke bad-inrigtingen te Rome zelve, bijvoorbeeld die van Titus, Caraealla en Diocletiamis, alsmede te Pompeji. Het badwater werd er met kostbare specerijen vermengd. Koude baden zijn er vooral in gebruik gebragt door Antonius Musa en zijn broeder Euphorbus.
Daardoor herstelde Augustus van eene langdurige ziekte, ’t geen aan de koude baden een grooten roem bezorgde. Nu kwamen zij algemeen in zwang en werden door beroemde geneesheeren, zooals Asclepiades, Aretaeus enz., aanbevolen. Zelfs kinderen werden in het kille rivierwater gedompeld, zoodat Galenus het noodig achtte, zijne stem tegen die overdrijving te doen hooren. Ook werden de talrijke minerale bronnen van Italië tot baden gebruikt, en de gewoonte van te baden was zoo sterk, dat de legioenen zelfs in verre gewesten badhuizen deden verrijzen.
Ook de oude Germanen waren groote voorstanders van het baden. Volgens de berigten van Julius Caesar, Tacitus en anderen versterkten zij hun ligchaam door zich in de rivier te dompelen, en Claudianus vermeldt, dat de oeverbewoners van de Rijn hunne kleine kinderen kennis deden maken met de wateren van deze rivier. Iets dergelijks vermeldt Strabo van de Scythen. De Galliërs bezaten gewijde bronnen, waarin zij hunne zieken deden afdalen en waarin zij zelve geregeld een bad namen.
De warme baden kwamen allengs in onbruik en werden zelfs door de geestelijkheid verboden. De heilige Augustinus gaf in zijne ordesregelen verlof om zich elke maand éénmaal te baden, en de heilige Hiërónymus verbood het, na de kinderjaren , geheel en al. Maar toen in den aanvang der 8ste eeuw de geneeskundige wetenschappen onder de hoede der Arabieren weder begonnen te bloeijen, kwamen ook de baden weder in gebruik, — het eerst in Spanje, nadat het door de Saracénen veroverd was.
Karel de Groote heeft veel bijgedragen, om het baden in Duitschland in te voeren. Hij was zeer gesteld op de warme baden te Aken. Hij baadde er zelf en wekte anderen op, om zijn voorbeeld te volgen zoodat er, volgens Eginhardt, wel eens 100 personen tegelijk een bad namen. Ook werden er in de kloosters en hospitalen badplaatsen ingerigt voor behoeftigen.
Niemand kon in eene orde opgenomen worden, tenzij hij zich vooraf gereinigd had door een bad. De gewoonte om te baden werd nog meer algemeen , toen men zich op de Kruistogten bekend had gemaakt met de zeden van het Oosten. In de steden werden badstoven opgerigt, waar men tevens geschoren werd, en men nam er doorgaans des zaterdagsavonds een bad. Bij feestelijke gelegenheden namen al de feestgenooten vooraf een bad.
Na den tijd der Kruistogten kwamen de baden, in een bedorven tijd brandpunten van bedorvenheid, langzamerhand in verval. Zelfs de badhouders werden met verachting bejegend , zoodat keizer Wenzel daarin aanleiding vond, tot pogingen om hen in hunne eer te herstellen. Daar sommige besmettelijke ziekten der 16de eeuw vooral door warme baden werden verspreid, kwamen deze allengs in onbruik. Daarentegen zijn in die dagen de minerale baden in Duitschland en Frankrijk meer in zwang gekomen. Koude baden werden vooral door Engelschen genomen in den aanvang der voorgaande eeuw, en die gewoonte werd meer en meer algemeen, terwijl eerst in het midden der vorige eeuw laauwe baden tot mode werden. Vooral in Duitschland vindt men thans een groot aantal badplaatsen met uitstekende bad-inrigtingen.
Een Oostersch bad, waarvan zich de Turken , de inwoners van Hindostan enz. bedienen , bestaat in een dampbad, dat met kostbare geuren welriekend is gemaakt, en gaat vergezeld van een kneden, wrijven en uitrekken van alle ligchaamsdeelen , hetwelk in sommige ongesteldheden, bijvoorbeeld bij verlammingen, rheumatiek, zenuw-aandoeningen enz., wel eens uitstekende diensten bewijst.
Ook in de scheikunde en pharmacie wordt gebruik gemaakt van baden. Men kan namelijk eene stof, die men verwarmen of smelten wil, blootstellen aan de onmiddellijke werking van het vuur. Men kan haar echter ook plaatsen in eene andere verwarmde zelfstandigheid, bijvoorbeeld in water, vette olie, zwavelzuur, chloorzink, een ligtsmeltend metaalmengsel, talkaarde, zand enz., en hieraan zijn de namen waterbad, oliebad, zandbad enz. ontleend. Verlangt men aan de behandelde stof eene gelijkmatige warmte mede te deelen, dan gebruikt men een zandbad, namelijk een bak met zand, hetwelk behoorlijk verwarmd is.
Zulk eene gelijkmatige warmte, maar tot veel hoogeren graad, verkrijgt men door een metaalbad. Daar bij metalen het smeltpunt ver beneden het kookpunt gelegen is, kan men daardoor een aanmerkelijken warmtegraad aan deze of gene zelfstandigheid mededeelen. Voor een metaalbad gebruikt men — naar aanwijzing van Darcet eene zeer smeltbare legéring van 5 deelen lood, 2 deelen bismuth en 3 deelen tin. Dit mengsel smelt bij het kookpunt van water en verdraagt witgloeihitte zonder in dampvormigen toestand over te gaan.
Voor een warmtegraad, beneden het smeltpunt der metalen gelegen, gebruikt men een oliebad, waartoe men lijn-olie neemt, die eerst bij 300° C. ontbonden wordt. Om meer zekerheid te hebben dompelt men een thermometer in zoodanig bad, zoodat men ieder oogenblik den warmtegraad kan aflezen. Mag men eene bepaalde temperatuur niet overschrijden, dan worden zout-oplossingen gebruikt. De temperatuur eener vloeistof wordt in de open lucht niet hooger dan die van het kookpunt; wél kan men de warmte vermeerderen, maar deze wordt dan gebruikt tot het vormen van damp.
Door zout in water op te lossen, wordt het kookpunt van dit laatste verhoogd, en het bedrag dezer verhooging is verschillend voor de verschillende zouten. Wij geven hierbij de volgende tabèl van Legrand:
namen der opgeloste stoffen. Kookpunt Hoeveelheid zout, noodig om 100 deeIen water te verzadigen
-Cloorbaryum 104,4 °C. 60,1
-Koolzuur natron 104,6 “ 48,5
-Chloornatrium (keukenz.) 108,4 “ 41,9
-Salpeterzuur kali 115,9 “ 335,1
-Salpeterzuur natron 121,0 “ 224,8
-Koolzuur kali 183,0 “ 205,0
-Salpeterzure kalk 151.0 “ 362,2
-Azijnzure kalk 169,0 “ 798,2
-Chloorcalcium 179,5 “ 325,0
-Salpeterzure ammoniak 180,0 “ onbepaald.
Eene verzadigde chloorzink-oplossing kookt bij ongeveer 260° C. Door vermenging der verzadigde oplossingen met water verkrijgt men zonder veel moeite baden van een bepaalden warmtegraad. Hierbij zorge men, dat het water, hetwelk in de gedaante van damp ontsnapt, behoorlijk worde aangevuld. Omtrent de doelmatige inrigting van zoodanige baden raadplege men “Fresenius, Anleitung zur quantitativen Analyse.”