Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Aristóphanes

betekenis & definitie

Aristóphanes, de geestigste blijspeldichter van Oud-Griekenland, was een Athener van afkomst en leefde tusschen de jaren 455 en 387 vóór Chr. Van zijne lotgevallen is zeer weinig bekend. Men weet, dat Cléon hem aanklaagde van het misdrijf, dat hij zich ten onregte den titel gaf van Atheensch burger, en dat die aanklagt tot tweemaal toe werd herhaald, doch dat de dichter ze telkens wist te ontzenuwen. Hij nam wraak op Cléon in zijn blijspel „De ridders”, waarin hij zelf de rol van Cléon vervulde, omdat geen der tooneelspelers die op zich durfde nemen. Hij was een fijn opmerker van de maatschappelijke toestanden van zijn tijd zonder zelf partij te kiezen.

Zelfstandig geeselt hij in zijne blijspelen de dwaasheden der heerschende mode en het dolle doordrijven van staatkundige partijen en wijsgeerige secten. Nu eens raakt hij de opgewondene, krijgszuchtige volksleiders, dan weder de spitsvindige sophisten of de dweepzieke idéologen met zijne scherpe roede. Zijn eerste stuk, “De Daedalers,” werd omstreeks het jaar 430 vóór Chr. onder een vreemden naam ten tooneele gebragt, omdat de dichter den ouderdom nog niet bereikt had, die volgens de wet voor den openlijk optredenden blijspeldichter vereischt werd. De 11 stukken van Aristóphanes, welke aan den tand des tijds ontsnapt zijn, vermelden wij naar tijdsorde. Zij zijn: “De Acharners” (426 vóór Chr.), bestemd om de zegeningen van den vrede aan te wijzen (uitgegeven door Dindorf, Leipzig, 1828), — “De ridders” (425 vóór Chr.), een aanval op den magtigen Cléon (uitgegeven door Dindorf, 1826), — “De wolken” (422 vóór Chr.), tegen de wijsgeerige bespiegelingen in het algemeen en vooral tegen Socrates gerigt (uitgegeven door Hermann, 1830), — “De wespen” (desgelijks 422), waarin hij de zucht om processen te voeren doorhaalt (uitgegeven door Hirschig, Leiden 1847), — “De vrede” (421 vóór Chr.), om na den slag bij Amphipolis het behoud van den vrede aan te bevelen (uitgegeven door Dindorf, 1820), — “De vogels” (415 vóór Chr.), de verkeerdheden in het democratische staatsbestuur aanwijzende (uitgegeven door Beek, Leipzig 1782),— “De Thesmophoriazousen” (412 vóór Chr.), tegen Euripides gerigt, en eene bespotting behelzende van den toestand der Atheensche vrouwen, — “Lysistrates” (412), die eene aanprijzing van den vrede bevat, — “De Kikvorschen” (406), gerigt tegen de ontaarding der tragische kunst en met ontzettenden bijval ontvangen (uitgegeven door Dindorf, 1824), — “De ecclesiazousen” (393), waarin vrouwen een Staat stichten (uitgegeven door Dindorf, 1826), — en “Ploutos” (uitgegeven door Hemsterhuis, 1744). Daarenboven schreef Aristóphanes nog 42 stukken , waarvan ons, behalve eenige fragmenten, alleen de titels bekend zijn. Van de talrijke uitgaven zijner bewaard gebleven blijspelen hebben wij telkens maar eene enkele genoemd.

Van ouds wordt Aristóphanes aangemerkt als de voornaamste blijspeldichter van Griekenland, die zoowel bij zijne tijdgenooten te Athene als later te Alexandria en te Rome een onvergankelijken roem inoogstte. In de Grieksche anthologie vinden wij hem in onderscheiden épigrammen met lof vermeld. Het doel zijner blijspelen is niet enkel het in beweging brengen der lachspieren, maar de bevordering van het heil zijner medeburgers. De dichter gebruikt spot en jokkernij steeds ten nutte des vaderlands, en dit doet ons veel over het hoofd zien, wat in den vorm aanstootelijk is in onze dagen, maar niets ongewoons behelst voor den volksgeest van zijn tijd. Hij heeft de zeden en gebruiken, den aard en inborst der toenmalige Atheners beter dan iemand voorgesteld. Causabonus noemt hem om die reden den besten leermeester over de Attische zeden, en Plato gaf aan den tyran Dionysius van Syracuse den raad, om de blijspelen van Aristóphanes te lezen, indien hij zich met het Atheensche volksleven bekend wilde maken. Onuitputtelijk is bij dien dichter de bron der geestigheid, zoowel in den aanleg of het plan zijner stukken en in de teekening der karakters, als in de voorstelling der bijzonderheden, in belagchelijke omstandigheden, grappige zetten enz. Met alles drijft hij den spot, en zijne scherts wordt wel eens zoo ruw, dat zij weinig overeenstemt met onze begrippen van welvoegelijkheid. Overal echter onderscheidt zich de dichter door zijne zuivere Attische taal, die zich in de lyrische gedeelten tot een plegtstatigen ernst verheffen kan.

Hoogduitsche vertalingen van de blijspelen van Aristóphanes zijn door J.H. Vosz (Brunswijk, 1821), door Droysen (Berlijn, 1836) en Müller (Leipzig, 1843) geleverd.

Een ander bekend persoon der oudheid is:

Aristóphanes van Byzantium. Deze Grieksche geleerde, een zoon van den onderbevelhebber Apelles, was een leerling van Zenodotus en Eratosthenes, de leermeester van Aristarchus en custos (bewaarder) der Alexandrijnsche boekerij in de dagen van Ptolemaeus II en III (240 voor Chr.). Hij heeft zich als schrander taalkundige zeer verdienstelijk gemaakt jegens de Grieksche letteren, — en men zegt, dat hij de toon- en leesteekens uitgevonden heeft. Met Aristarchus vervaardigde hij den beroemden Alexandrijnschen canon. Aristóphanes leverde uitgaven van Homerus, Hesiodus, Aristóphanes, Plato en anderen. Hij gaf niet alleen woordverklaringen, maar lette ook op den geheelen aard en inhoud der door hem behandelde geschriften. Van zijne werken zijn slechts fragmenten bewaard gebleven.

< >