Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Areca

betekenis & definitie

Areca L. is een plantengeslacht uit de familie der palmen. Het omvat boomen, die in Oost- en West-Indië en in de omringende keerkringslanden groeijen. Die boomen hebben een middelmatig hoogen, gladden of geringden stam en vinvormig gesplitste bladeren.

Mannelijke en vrouwelijke bloemen vindt men aan dezelfde bloeikolf. De eerste dragen 6 tot 12 zamengegroeide meeldraden en staan aan het bovenste gedeelte der bloeikolf. De vrucht is eene pruimvormige, eenzadige steenvrucht. De belangrijkste soorten zijn de catechupalm (A. Catechu L.), wier onrijpe vrucht (of rijpe kern), als areca- of betelnoot, in vereeniging met de bladeren van betelpeper of siribladeren en een weinig schelpkalk door de inboorlingen van den verzengden gordel gekaauwd wordt. Hiervan verkrijgt men ook de catechu of katsjoe, zijnde het ingedikte en gedroogde extract uit de rijpe vruchten, — A. humilis Willd. op de Molukken, A. rubra Bory op de Mascarenen, A. sapida op Nieuw-Zeeland met eetbare toppen, en de eigenlijke koolpalm (A. oleracea L.) die in West- Indië gegeten en zelfs ingelegd en verzonden wordt.

De reeds vermelde betel- of arecanoot heeft een geel, ruw bekleedsel en eene witte, roodgeaderde kern met een specerijachtigen reuk en smaak. Men gebruikt zulke kernen, met cacao vermengd, als chocolade, en men kaauwt ze als betelkruid om een aangenamen geur aan den adem te geven. Die noten vormen in de Oost een belangrijk handelsartikel. De arecapalmen vereischen in de kas eene warmte van 15 tot 18°C.

< >