Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

West-Indië

betekenis & definitie

West-Indië noemt men de eilandengroep, welke met een grooten van het zuidoosten naar het noordoosten zich uitstrekkenden boog de groote binnenzee tusschen Noord- en Zuid-Amerika aan de oostelijke zijde omsluit en van den mond der Orinoco voortloopt tot aan de schiereilanden Florida en Yucatan. Daar men in den beginne deze eilanden als een gedeelte van lndië beschouwde, gaf men hun den naam van West-lndië. Men verdeelt hen in de Antillen, de Bahama-eilanden, de Maagdeneilanden en de Windward-eilanden (zie onder deze namen). Volgens de jongste onderzoekingen hebben de Groote Antillen op 3935 □ geogr. mijl 3352000, — de Bahama-eilanden op 283 □ geogr. mijl 44000, — de Maagdeneilanden op 13 □ geogr. mijl 47000, — de Kleine Antillen op 205 □ geogr. mijl 838000, — en de Windward eilanden op 23 □ geogr. mijl 39000 inwoners, — te zamen 4459 □ geogr. mijl met 4½ millioen zielen.

Met uitzondering van de lage, van koralenkalksteen gevormde Bahama’s zijn deze eilanden bijna alle bergachtig en de grootste van vele dalen en rotskloven doorsneden. De hoogste bergen vindt men op Cuba (2375 Ned. el hoog), Jamaica (2341 Ned. el hoog) en Haïti (2184 Ned. el hoog), terwijl Dominica, de hoogste berg der Kleine Antillen, slechts eene hoogte bereikt van 1900 Ned. el. De kusten zijn gedeeltelijk diep ingesneden en veelal door koraalbanken omzoomd; er is geen gebrek aan uitmuntende havens. Vele beken worden er droog gedurende het warme jaargetijde, om in den regentijd buiten hare oevers te treden. Op de Groote Antillen hebben de kristallijne gesteenten, kalk- en zandsteen de overhand, terwijl men er slechts zelden vulcanische vormingen aantreft. Deze laatste zijn des te meer verspreid op de Kleine Antillen, en op St. Vincent en Guadeloupe heeft men werkzame vulcanen. Aardbevingen komen er dikwijls voor. Het klimaat is op al de Antillen gelijk en slechts eenigzins gewijzigd door de eigenaardige ligging en gesteldheid der verschillende eilanden en gewesten. De hitte wordt er schier het geheele jaar door de oostelijke passaatwinden en zeewinden getemperd. Het vochtige jaargetijde, de West-Indische lente, neemt een aanvang in Mei. Het loof der boomen en het gras der weiden erlangt alsdan een frisscher voorkomen en omstreeks het midden van die maand valt de eerste periodieke regen. Nadat deze 14 dagen geduurd heeft, wordt hij vervangen door droog, bestendig weder, en de tropische zomer ontwikkelt zich in de volheid zijner pracht. Omstreeks het midden van Augustus houden de verkwikkende zeewinden op te waaijen, en de hitte wordt schier onverdragelijk. Nu neemt met het einde van Augustus een tweede regentijd een aanvang, die zich in October het krachtigst doet gevoelen. De gemiddelde regenhoogte bedraagt er 1600 Ned. streep, maar in onderscheidene streken, vooral op de bergen, nog veel meer.

Toch brengt deze geweldige massa water, die in Europa alle hoop van een goeden oogst zou vernietigen, hier, waar de wind zooveel droogte veroorzaakt, niets anders te weeg dan dat de bronnen en beken niet geheel verdwenen en menschen, dieren en planten in het drooge jaargetijde niet versmachten. Niettemin maakt de ontzettende vochtigheid der lucht in dat tijdperk het verblijf op die eilanden ongezond voor den Europeaan. Tegen het einde van November geniet men frisch en aangenaam weder; de wind waait uit het noorden en noordoosten en brengt een prachtigen winter, welke van December tot Mei aanhoudt. De ergste bezoekingen in den regentijd zijn de orkanen, die vaak groote verwoestingen aanrigten, maar tevens het evenwigt in den dampkring herstellen en dien reinigen. Dikwijls gaan de orkanen van aardbevingen vergezeld. Het ongezondst zijn er voorts die streken, welke bezocht worden door de gele koorts.

Omtrent de fauna vermelden wij, dat het aantal aldaar te huis behoorende zoogdieren zeer klein is; ook zijn sommige soorten geheel en al uitgestorven. Er zijn eenige soorten van kleine apen, — voorts armadillen (gordeldieren), opossums, muskusratten, otters, waschbeeren, aguti’s en vledermuizen, — op Trinidad daarenboven pekari’s, herten en ozelots. De Europeanen bragten er onze gewone huisdieren, en onder deze gedijen er paarden en runderen op de grazige velden zeer goed. Men heeft er een groot aantal vogels; verschillende soorten van papegaaijen en colibri’s bewonen er de wouden en ontelbare watervogels de kusten. Tot de amphibiën behooren er de kaaiman, verschillende soorten van hagedissen, kikvorschen, schildpadden, schorpioenen en slangen, terwijl de zee er een overvloed bevat van visschen, week- en korstdieren, en op de eilanden ook de insecten geenszins ontbreken. De flora heeft er door den invloed der Europeanen eene geheel andere gedaante verkregen. De uitgestrekte wouden hebben hier en daar plaats moeten ruimen voor van elders ingevoerde kweekplanten en zijn op sommige kleinere eilanden bijna geheel en al verdwenen. De flora, uit ruim 3000 soorten van openbaar bloeijende planten bestaande, heeft er in alle opzigten een tropisch karakter.

In de digte bosschen op de door regen mild besproeide hoogten verheffen zich palmboomen en op boomen gelijkende varens; sierlijke heesters en welige kruiden groeijen op door de zon gekoesterde hellingen en vlakten, terwijl digte mangle-bosschen de kust bedekken. Er is nog altijd overvloed van harde en fraaije houtsoorten, zooals: mahagonie-, Brazilië-, campêche-, Guayak- en cederhout enz. Tot de voedingsplanten behooren er de maniok, de bataten, de yams en de gewassen, die arrowroot leveren, — voorts maïs, moorengierst, boonen, erwten en aardnoten. Rijst wordt er zeer weinig verbouwd. Men vindt er nagenoeg alle vruchten der keerkringslanden en in het gebergte ook de Europésche ooftsoorten. De banaan werd er reeds in 1516 ingevoerd en vervult er als voedingsmiddel eene belangrijke rol.

Ook heeft men er kokospalmen, broodvruchtboomen en alle soorten van zuidvruchten; wijders ananassen, acajounoten, guajaven en andere kostelijke vruchten. Ten behoeve van den uitvoerhandel heeft men er het suikerriet (sedert 1513), den koffijheester (sedert 1720) en de tabaksplant ingevoerd. Daarenboven leveren deze eilanden cacao, piment, gember, katoen en specerijen. Daarentegen bevat de bodem er slechts weinig nuttige delfstoffen; men verkrijgt er eenig goud (op Haïti), koper (op Cuba), zwavel en asphalt. Andere metalen komen er voor, maar in te geringe hoeveelheid om de kosten der mijnontginning goed te maken.

Toen Columbus in 1492 deze eilanden ontdekte, waren zij hoofdzakelijk door twee stammen bewoond, de Arowaken en de Caraïben. Van de eersten, die bij een monarchalen regéringsvorm en een erfelijk bewind aan Kaziken onderworpen en reeds tot een zekeren trap van beschaving opgeklommen waren, is thans geen spoor meer te vinden; zij zijn voor de onmenschelijke wreedheid der Spanjaarden bezweken, hoewel zij bij de ontdekking van Amerika 3 millioen zielen telden. De Caraïben, een woest en krijgshaftig volk, boden aan de Spanjaarden een hardnekkigen tegenstand, maar moesten het onderspit delven voor de meer ontwikkelde Europeanen, zoodat van hen slechts geringe overblijfselen te vinden zijn. De Spanjaarden waren de eersten, die koloniën vestigden op Cuba, en sedert 1803 werd de oppervlakte van den Archipel onder de Europeanen verdeeld, waarna er onderscheidene koloniale waren zijn verbouwd. In de tweede helft der 16de eeuw kwamen de eilanden door despotieke maatregelen der Spanjaarden in verval, zoodat vele kolonisten naar elders verhuisden. Het gevaarlijkst echter voor de koloniën waren sedert 1630 de Boekaniers of Flibustiers, die er eindelijk een behoorlijk georganiseerden roofstaat vormden. Op onderscheidene eilanden legden zjj de grondslagen voor nieuwe koloniën. Toen in de 17de eeuw ook andere Europésche Mogendheden West-Indische eilanden in bezit namen, werd de aandacht meer en meer gevestigd op het hooge belang van dezen archipel voor den wereldhandel, en na dezen tijd ontwikkelden er zich de koloniën tot een nieuwen bloei, doch gaven ook meermalen aanleiding tot oorlogen tusschen de zeevarende Mogendheden in Europa.

De hedendaagsch bevolking van West-Indië bestaat uit Blanken, Negers, Chinézen enz. en uit Kleurlingen. De Negers echter hebben er in aantal verreweg de overhand. De slavernij is er thans op alle eilanden, met uitzondering van Cuba en Puërto Rico, afgeschaft, en het gebrek aan arbeiders, daardoor ontstaan, heeft men slechts in geringen graad door den invoer van Koeli’s kunnen verhelpen. Het aantal Blanken wordt er geschat op 138000, waaronder ook de nagenoeg blanke Kleurlingen begrepen zjjn. Onder deze Europeanen bevinden zich ongeveer 89% Spanjaarden en 6% Engelschen. Alle bewoners dier eilanden zijn Christenen, met uitzondering der nog onbekeerde Negers, die op de Spaansche eilanden wel gedoopt, maar meerendeels nog Heidenen zijn. Op de Britsche, Nederlandsche en Deensche eilanden hebben zich vooral de zendelingen der Hernhutters en der Methodisten door bevordering van het onderwijs der Negers verdienstelijk gemaakt.

Met uitzondering van het vrije Haïti met Santo Domingo en het eiland Margarita, hetwelk aan Venezuëla toebehoort, zijn al de eilanden koloniën der vijf Europésche Staten: Spanje, Groot-Brittanje, Frankrijk, Nederland en Denemarken. Staatkundig is derhalve West-Indië op de volgende wijze verdeeld: Spaansche koloniën (2327 □ geogr. mijl met 2025000 inwoners), Britsche (645 □ geogr. mijl met 1670000 inwoners), Fransche (51 □ geogr. mijl met 319000 inwoners), Nederlandsche (20½ □ geogr. mijl met 41000 inwoners), Deensche (6½ □ geogr. mijl met 17000 inwoners), Haïti (434 □ geogr. mijl met 572000 inwoners), Santo Domingo (968 □ geogr. mijl met 250000 inwoners) en Margarita (4 □ geogr. mijl met 5000 inwoners).

Cuba en Puërto Rico met eenige kleine eilandjes zijn de éénige overblijfselen van de voormalige onmetelijke bezittingen der Spanjaarden in de Nieuwe Wereld. Britsch West-Indië bestaat uit Jamaica, Trinidad, de Leeward-eilanden (Antigua, Dominica enz.), de Windward-eiland (Barbados, St. Vincent, Grenada, Tobago en Santa Lucia) en de Bahama-eilanden. De Fransche bezittingen aldaar zijn Martinique, Guadeloupe, een gedeelte van St. Martin en het onlangs door Zweden afgestane St. Barthélemy. Tot de Nederlandsche bezittingen eindelijk behooren Curaçao met eenige kleine eilanden, van welke alleen Aruba en Bonaire bewoond zijn, St. Eustatius, Saba en een gedeelte van St. Martin.