Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Azië

betekenis & definitie

Azië, een der 5 werelddeelen, is voor Europa en Afrika het Oosten; het is de wieg van het menschelijk geslacht, van godsdienst en taal, van kunst en wetenschap. Voorts is het wegens den tijd zijner geschiedkundige ontwikkeling het oudste, wegens zijne ligging het middelste, wegens zijne oppervlakte het grootste, wegens zijne berggevaarten het hoogste en wegens zijne voortbrengselen het rijkste werelddeel. De naam Asia is reeds oud, maar de gevoelens over zijn oorsprong loopen zeer uiteen.

Azië is door de voornaamste zeeën bespoeld en zeer gunstig gelegen. Het is door de Aleoeten met Amerika, door de Soenda-eilanden met Australië, door Suëz en Arabië met Afrika en vooral door Klein-Azië met Europa verbonden. Men mag het dus beschouwen als het middelpunt van het vasteland, van waar de bevolking zich over den aardbodem heeft verspreid. Van het eiland Perim, in de straat Bab el Mandeb op 61°8' O.L. van Ferro en 12°35'30" N.B. gelegen, en het uiterste punt in het noordoosten, kaap Tsjoekotsk op 207°40' O.L. en 70° N.B., heeft Azië eene lengte van meer dan 1500 geogr. mijlen, en de afstand van Suez naar de kust van China bij Nangkin is omstreeks 1200 geogr. mijlen. Deze afstand is onder den poolcirkel ongeveer half zoo groot. Wanneer men de eilanden van den Zuidelijken Archipel in rekening brengt, dan strekt Azië zich uit over 80°42' B. Hiervan ligt 1/7 tusschen de keerkringen, 1/7 binnen den noorder poolkring, en het overige op den gematigden gordel. Azië beslaat volgens Behm (Jahrbuch, 1866) met de eilanden eene oppervlakte van bijna 815.000 geogr. mijlen. Hiervan moet aan de eilanden 50.000 geogr. mijlen worden toegekend, en aan de schiereilanden 155.000 geogr. mijlen.

Dit werelddeel grenst ten noorden van 80° tot 208° O.L. van Ferro aan de wateren der Noordelijke IJszee met onderscheidene boezems of baaijen, zooals de Carische, die der Ob, die der 70 Eilanden, van Taimoer, van den Lenamond enz. Van de Oostkaap aan de Behringstraat loopt de kust zuidwaarts of eigenlijk zuidwestwaarts en wordt door de Stille Zee bespoeld. Hier ligt de zee van Kamtsjatka met het schiereiland van dezen naam, de zee van Ochotsk met het eiland Tarrakai, de Japansche zee met de Japansche eilanden, de Gele zee, de Chinésche zee met het eiland Hainan, de Indische zee met den Indischen Archipel en verder met Ceilon, met de Perzische en de Arabische golf welke laatste met de Roode zee tot aan Suëz doordringt, hetwelk door het pasgeopende kanaal met de Middellandsche zee verbonden is, welke laatste, evenals vervolgens de Zwarte zee, de westkust van Azië begrenst. Van hier af naar het noorden zijn landgrenzen, welke in het noordelijk gedeelte door de bergketens van den Oeral, maar meer zuidwaarts niet zeer naauwkeurig bepaald zijn. Men heeft daarvoor een paar riviertjes aangewezen; namelijk de Koeban en de Manitsj, welke laatste zich uitstort in de Don.

Azië heeft de gedaante van een trapezium, welks hoeken bij Suëz en bij de Golf van Tonkin, bij de Carische Golf en de Golf van Anadyr te vinden zijn. De diagonaal, welke naar het noordoosten is gerigt, heeft eene lengte van 1200, en die, welke zich noordwestwaarts uitstrekt eene van 800 geogr. mijlen. Van de vier zijden is de noordelijke 600, de westelijke 660, de oostelijke 990 en de zuidelijke 1070 geogr. mijlen lang. Buiten dit trapezium, omstreeks 655.000 geogr. mijlen beslaande, ligt een aantal schiereilanden en landtongen, zooals dat der Tsjoektsjen, dat van Kamtsjatka, dat van Koréa, Achter- en Vóór-Indië, Arabië, en Klein- Azië. De kustlengte bedraagt er 1 geogr. mijl op 105 geogr. mijlen en is derhalve op verre na niet zoo aanzienlijk als in Europa (1 geogr. mijl op 37 geogr. mijlen), maar veel aanzienlijker dan in Afrika (1 op 150). Het overtreft laatstgenoemd werelddeel daarenboven door zijne vele en groote rivieren en door het aantal zijner eilanden, zooals in de Japansche en in de Indische zee.

De binnenlanden van Azië vormen eene uitgebreide bergstreek, die aan alle zijden door hooge gebergten is begrensd. Die bergstreek bestaat uit hooggelegen bergvlakten, zooals die van Tibet, Hoog-Mongolië, de woestijn Gobi, westelijk Hoog-Azië, de Hoogvlakte van Iran enz. en uit een viertal bergketens met een aantal vertakkingen en verbindingen. Die vier zijn, van het noorden af beginnende:

De Altaï of het goudgebergte, evenals de drie andere van het westen naar het oosten voortloopende. Aan zijne noordelijke helling ligt de Kirgisensteppe. Het strekt zich uit van den Slangenberg tot aan het Baikalmeer met eene lengte van 195 geogr. mijlen.

De Tian-sjan of het Hemelgebergte met eene lengte van 630 geogr. mijlen en met een merkwaardigen bergpas over den gletscher Deporlé tusschen Ili en Kioetsji. Op zijne kruin, gestaâg met sneeuw en ijs bedekt, verrijst de vuurspuwende berg Pesjàn.

De Kuën-lun, die de noordelijke grenzen vormt van bet land van Tibet. Dit gebergte is 460 mijlen lang en heeft toppen ter hoogte van 7000 Ned. el. Het is in het westen door de Bolorketen met het voorgaande gebergte verbonden, en in het westen door de woestijn Gobi, die met gruis en gerolde steenen is bedekt en zoute meren bevat.

Het Himalaya-gebergte, dat met zijne aanhangsels eene lengte heeft van 600 geogr. mijlen; zijne kamhoogte bereikt die van den top van den Mont-Blanc (ruim 4800 Ned. el), en daarboven verrijzen de Dhawalagiri (9300 Ned. el), de Kinsjinjinga, iets hooger dan de voorgaande, de Gaurisankar of Mount Everest (9650 Ned. el, de hoogste berg der aarde), benevens een groot aantal andere reuzengevaarten. Op deze bergketen ontspringen onderscheidene groote rivieren.

Tot de belangrijke gebergten van Azië behooren het Oeralgebergte, tusschen Europeesch en Aziatisch Rusland gelegen en een groot aantal nuttige delfstoffen bevattende, — het Hinggnangebergte in China, — het Vindhyagebergte, — de Oost- en West-Ghats in het zuiden, — de Caucasus met den Elbroes (5500 Ned. el hoog,) — het Pontische gebergte, de Taurus, de Libanon enz. in het westen.

Azië is ruim voorzien van vuurspuwende bergen. Er loopt namelijk een vulkanische gordel over de eilanden zijner zuid- en oostkust — van de Soenda-eilanden over Japan naar Kamtsjatka.

Naast het hoogland vindt men in Azië uitgebreide vlakten, van welke die van Sibérië (186.000 geogr. mijlen groot) de aanzienlijkste is, maar wegens hare noordelijke ligging niet veel oplevert voor de levensbehoeften van den mensch. Ook zijn er, bijvoorbeeld in Arabië, groote woestijnen. De vruchtbaarste landen zijn er aan de kust — vooral aan de oostkust gelegen.

Onder de meren van Azië bekleedt de Caspische zee (7375 geogr. mijlen) de eerste plaats. In zijne nabijheid ligt het meer van Aral (2100 geogr. mijlen). Voorts heeft men er het Woellermeer in het dal van Kasjmir, het Zerameer in Perzië, het Baikalmeer (924 geogr. mijlen), het Piascinskoimeer, het Balkasjmeer, eene reeks van meren langs de helling van den Tiansjan, het Dsaisangmeer, het Lopmeer in Klein-Boekharije, de Kokonoor aan de grenzen van Tibet, het Hinkameer en het Hoervenmeer in Mandsjoerije, het Thoeng-Ting in China, het Roenmeer (487 geogr. mijlen) in Indië en een aantal andere.

Azië bezit eene menigte belangrijke rivieren, hoewel geene die de Amerikaansche Amazonenrivier evenaart. Er zijn er, die uitloopen, in de Noordelijke Ijszee, namelijk:

De Ob (Obi), die op het Altaï-gebergte ontspringt en in het hooggelegen meer van Teleskoje haren oorsprong neemt. Zij is 580 geogr. mijlen lang, en tot de rivieren, die haren waterschat vergrooten, behoort ook de Irtysj.

De Jenisseï. Deze ontstaat in het Goerbigebergte onder den naam van Kem. Zij kronkelt voorwaarts tusschen een paar gebergten en is 700 geogr. mijlen lang. Zij neemt de Angara in zich op, die langs Irkoetsk vloeit, en is aan haren mond zeer breed.

Daarna volgen de Taimyr, de Chatanja, de Anobar en de Olenek.

De Lena, ook wel Oeloekan Orjoes of “Groote rivier” genaamd, die in het Baikalgebergte niet ver van het Baikalmeer ontspringt en langs Iakoetsk stroomt. Zij is 600 geogr. mijlen lang, met talrijke eilanden bezaaid en neemt 500 zijrivieren op.

Voorts heeft men de Jana, de Indigirka en de Kolyma.

Andere storten zich uit in den Grooten Oceaan, te weten:

De Anadyr, 155 geogr. mijlen lang en van het bergmeer Iwasjka naar de zee van Kamtsjatka vloeijende.

De Amoer of Satsjalin, met Russische volkplantingen aan haren oever en zich uitstortende in de Zee van Ochotsk.

De Pei-ho of Witte Rivier, welke door Tartarije langs Peking naar de Gele Zee kronkelt.

De Ho-ang-ho of Gele Rivier, na een loop van 500 mijlen de zee bereikende.

De Jan-tse-Kiang of Blaauwe rivier, welke aan den zuidelijken zoom der woestijn Gobi ontspringt, 670 geogr. mijlen lang is en bij Nangkin eene aanzienlijke breedte heeft. Zij is door het Keizerskanaal met de Ho-angho verbonden.

Voorts ontmoet men hier de Tjoe-kiang, de Song-cai, de Cambodja en de Me-nam.

Naar den Indischen Oceaan spoeden zich:

De Saloeën, die met twee monden zich uitstort.

De Irawaddy, van het Himalayagebergte naar de Golf van Martaban stroomende.

De Bramapoetra, evenals de voorgaande omstreeks 250 geogr. mijlen lang en zich ontlastende in de Golf van Bengalen.

De Ganges, 420 geogr. mijlen lang, de meestberoemde stroom van Indië. Hij neemt zijn oorsprong op het Himalayagebergte.

Voorts de Mahanadi, de Godavery, de Kistna, de Tapti en de Nerboedda.

De Indus of Sindhoe, die 400 geogr. mijlen lang is. Zij ontspringt in het Kailasgebergte en neemt onderscheidene rivieren — bijvoorbeeld de Pendsjâb of Vijf stroomen — in zich op.

De Euphraat en de Tigris, die Mésopotamië omsluiten en te zamen onder den naam van Sjat-el-Arab in de Perzische golf vallen.

Van de binnenlandsche rivieren noemen wij de Ili, de Tsjoei, de Tarym, de Sir-Darja (Jaxartes), de Amoe-Darja (Oxus), de Hilmend, de Jordaan, de Orontes en de Kizyl-Irmak (Halys).

De bodem van Azië is in verschillende gewesten zeer verschillend. Terwijl in de bergachtige binnenlanden de gesteenten der oude vormingen de overhand hebben, zoodat er zich reuzentoppen van graniet, kalksteen enz. verheffen, vindt men aan de oostelijke en zuidelijke kusten uitgebreide sliblanden, — vooral aan de monden der groote rivieren.

Ook het klimaat is er zeer verschillend. Het is er op dezelfde breedtegraden minder warm dan in Europa, en op de hoogvlakten des winters zeer koud, omdat de Himalaya- keten aan de warme zuiderwinden den voortgang belet. — In Sibérië begint op 63° N.B. het poolklimaat te heerschen, en tusschen 60 en 50° groeijen er eenige granen. In Astrakan is de luchtgesteldheid veel zachter. Tusschen 50 en 35° is het land er koud wegens zijne hooge ligging, maar van hier tot 11° Z.B. ligt Azië in het keerkringsklimaat, hoewel de keerkring zich op 23½° N. B. bevindt.

Het rijk der delfstoffen bevat er vele nuttige voortbrengselen, — vooreerst goud en platina, die in het Oeralgebergte, op Borneo en elders aanwezig zijn, — voorts zilver, ijzer, tin (vooral op Banka en Billiton), zink, lood, kwikzilver, salpeter, aluin, koper en petroleum. Ook heeft men er onderscheidene edelgesteenten, zooals den diamant, den amethyst, den robijn, den smaragd, den topaas, enz.

Tot de voornaamste voortbrengselen van het plantenrijk behooren er: rijst, maïs, tarwe, gerst, erwten, boonen, meloenen, bataten, yams enz. Onze edelste vruchtboomen zijn uit Azië afkomstig, alsmede vele fraaije bloemen. Men heeft er den banaan, den palmboom en den broodboom, alsmede thee, koffij, suiker, tabak, indigo, kaneel, notemuskaat, foelie, peper, kruidnagelen enz. De plantengroei verandert er, gelijk elders, van aard, als men in de keerkringslanden allengs een hoog gebergte beklimt, of als men van den evenaar voortschrijdt naar het noorden. In beide gevallen bevindt men zich aanvankelijk in de rijke natuur der keerkringsgewesten en men ontmoet vervolgens de gewassen van den gematigden gordel, om eindelijk in de eeuwige sneeuw allen plantengroei te zien verdwijnen.

In het noorden van Azië — in Siberië — leeft het nuttige rendier, dat weinig behoeften heeft en aan den mensch groote diensten bewijst. Daarenboven zijn er vele pelsdragende dieren. De bewoners der Kirgisensteppen bezitten vele schapen en paarden. In het midden van Azië is het kameel het voertuig der woestijn, en in het zuiden leven onderscheidene verscheurende dieren, zooals de tijger, de luipaard, de hyéna, de leeuw en de krokodil. De rivieren zijn er zeer vischrijk, en de zee levert er hier en daar kostbare parels.

Men schat het aantal inwoners van Azië op bijna 800 millioen. Zij zijn over de verschillende gewesten aldus verdeeld: Het Russisch gebied telt er ruim 9 millioen, — Japan 35 millioen, — het Chinésche rijk 477½ millioen, — de Indische Archipel 72 millioen, — Achter-Indië 21 millioen, — Vóór-Indië bijna 190 millioen, Beloedsjistan 2 millioen, — Afghanistan 4 millioen, — Perzië 5 millioen, — Toeran bijna 8 millioen, — Arabië 4 millioen, en het Turksche gebied 16 millioen. Wij meenen met de vermelding dier gewesten hier te kunnen volstaan, omdat daaraan ter gepaster plaats afzonderlijke artikelen worden gewijd.

De inwoners van Azië behooren tot verschillende rassen. Men heeft Caucasiërs in Aziatisch Turkije, Perzië, Oost-Indië, Siberië enz., — Mongolen in China, Toeran en elders — en Maleijers in Japan, Vóór- en Achter-Indië en in den Indischen Archipel. — Door de volkeren van dat werelddeel worden onderscheidene talen gesproken. Deze zijn in Indië grootendeels afkomstig van eene doode taal, het Sanskriet. Daarvan onderscheiden zich het Chineesch en het Japansch, benevens vele andere talen. — Ook de Godsdienst vertoont er zich in verschillende vormen. In Vóór-Indië heerscht die van Brama, — in het oosten en zuidoosten van Azië die van Boeddha, welke zich in Tibet en bij de Mongolen in de gedaante van Lamaïsmus vertoont. Bij sommige volkeren van Azië, die op zeer lagen trap van ontwikkeling staan, heerscht het Sjamanismus. In Perzië vindt men vuuraanbidders of volgelingen van Zoroaster. Men heeft er hier en daar Israëlieten, terwijl er tevens kleine oud-Christelijke secten (Maronieten, Jacobieten, Thomas-Christenen, Nestorianen) zijn overgebleven. Voor ’t overige heeft vooral in het westen van Azië, en van hier tot de verste deelen van het zuiden doordringende, de Mohammedaansche godsdienst er zich talrijke aanhangers verworven. De hedendaagsche Christenzendelingen uit Europa zien er tot nu toe weinig vruchten van hunne bemoeijingen.

Tot de bezigheden der inboorlingen van Azië behoort in de eerste plaats de landbouw, die in China en Japan met groote keurigheid gedreven wordt. Voorts kan men daartoe rekenen de zijdeweverij in China, de katoennijverheid in Vóór-Indië, het vervaardigen van sjaals in Kasjmir, het maken van tapijten in Boekharije, Perzië en Aziatisch Turkije. De binnenlandsche handelswaren worden er meest met karavanen vervoerd, en de scheepvaart op de oost- en zuidkust is gevaarlijk wegens zeeroof. Onder de koopsteden getuigt Singapoer van eene snelle ontwikkeling, terwijl Bassora, Bagdad en Aleppo meer en meer vervallen. Slechts enkele stammen houden zich alleen met de jagt of uitsluitend met de vischvangst bezig.

De maatschappelijke toestand der inwoners is er in de verschillende gewesten zeer verschillend. Men vindt er zoowel ordelooze vrijheid als een gestreng despotismus, — zoowel gelijkheid voor de wet als een bestaan van meer en minder bevoorregte standen of kasten. Sommige staten in Azië hadden reeds vroeg een hoogen trap van ontwikkeling bereikt, zooals blijkt uit de oude overblijfselen van kunst, — alsmede uit de rijke Chinésche, Japansche en Indische letterkunde. Vooral in streken, waar de Mohammedaansche godsdienst heerscht, vindt men eene menigte scholen, en zelfs vele hoogescholen. Ook zijn er scholen der Bramapriesters in Indië, en in Tibet heeft men er met de kloosters verbonden. Terwijl de inwoners van Japan zich gaarne bekend maken met den vooruitgang van kunst en wetenschap in Europa, blijft de beschaving bij de Christenen op dezelfde hoogte. Men kan niet zeggen, dat de Engelschen in Hindostan en de Nederlanders op Java veel voor het onderwijs hebben gedaan of hebben kunnen doen. Ook maakt in sommige gewesten de mildheid der natuur de bewoners traag en onverschillig.

Terwijl omtrent de vroegere lotgevallen van Klein-Azië en aangrenzende gewesten menig berigt is bewaard gebleven, ligt de oude geschiedenis der zuidelijke en oostelijke streken nagenoeg geheel en al in de duisternis. Slechts flaauwe aanwijzigingen zijn tot ons overgekomen, hoe aldaar, gelijk elders, het ééne volk het andere verdrongen heeft.

De kennis van Azië was in de dagen der Oudheid zeer beperkt. Homerus wist enkel iets te vermelden van de westelijke kusten van Klein-Azië. Hecataeus, Herodotus en Ctesias beschrijven reeds een twintigtal landvoogdijen van het Perzische rijk en maken gewag van Colchis, Arabië en Indië. Die kennis werd aanmerkelijk uitgebreid door de veldtogten van Alexander de Groote en door de zeereis van Nearchus, die van den mond der Indus naar dien van de Euphraat stevende. Vervolgens drong Seleucus Nicator in Indië door, en in die dagen kliefde Patrocles den Indischen Oceaan, terwijl hij ook omtrent de Caspische zee vele ophelderingen mededeelde. Onder de Ptolemaeussen deden de Egyptenaren reizen naar Indië, en de oorlogen der Romeinen in Klein-Azië en tegen de Parthers hebben mede gediend, om de kennis van dit werelddeel aanmerkelijk uit te breiden.

Aanvankelijk verdeelde men Azië in de landen aan deze en aan gene zijde van de Halys of van den Taurus, en later in Klein-Azië en Groot-Azië (A. minor en major). Het westelijk gedeelte van Klein-Azië (Ionië, Aeolië, Dorië, Phrygië, Mysië, Carië, Lydië enz.) droeg als Romeinsche provincie sedert de 2de eeuw vóór Chr. den naam van “Eigenlijk Azië (A. propria)” en stond eerst onder propraetors en na den tijd van Augustus onder proconsuls. In de dagen der Antonijnen was een gedeelte van Azië aan de Romeinen onderworpen, — een ander gedeelte vormde het rijk der Parthers, — en in nog een ander gedeelte vond men verschillende onafhankelijke staten.

Ten tijde der groote volksverhuizingen uit dat werelddeel naar Europa geraakte de kennis van Azië meer en meer op den achtergrond. Mozes van Chorene, een Arméniër uit het midden der 5de eeuw, vermeldt een en ander van de oostelijke rijken, en later werd de sluijer, die deze bedekte, eenigzins opgeheven door de Arabieren, die er handelsbetrekkingen zochten aan te knoopen. Tegen den aanvang der 8ste eeuw begaven zij zich over Kasjgar naar China. Ook de pelgrimstogten naar Jerusalem hebben de bekendheid met Azië vermeerderd, terwijl vervolgens Roomsch-Katholieke zendelingen in het binnenland doordrongen. Tot deze behoort Willem Ruysbroek, die eene belangrijke reisbeschrijving heeft geleverd. Tegen het einde der 13de eeuw volbragt Marco Polo er gedurende 25 jaren uitgestrekte reizen. Daarenboven noemen wij onder de Aziatische ontdekkingsreizigers der middeleeuwen Ebn Batuta, en Vasco de Gama.

Wij zullen al de reizigers niet opnoemen, die in den aanvang van het tijdperk der nieuwe geschiedenis uit Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal enz. hebben medegewerkt, om de kennis van Azië te vermeerderen. Tot de Nederlanders, die zich in dat opzigt verdienstelijk hebben gemaakt, behooren Cornelis Houtman, van Neck, van der Hagen, Olivier van Noort, van der Weert, van Warwick, Matelief, Spilberg, Graafs enz. In de 18de eeuw hebben vooral de Russen zich verdienstelijk gemaakt door expeditiën in het noorden van Azië, en deze zijn in de 19de eeuw voortgezet. In laatstgenoemde eeuw hebben beroemde geleerden, zooals Alexander von Humboldt, Junghuhn, de gebroeders Schlagintweit enz., verschillende deelen van Azië bezocht en hunne bevindingen openbaar gemaakt. Het eiland Java, benevens Engelsch Indië met Ceylon zijn voorzeker de meest bekende gewesten van dat werelddeel. In de laatste 20 jaren hebben vooral Gustav Radde, Tsjichatsjef en Kotsjy zich beijverd, om de binnenlanden van Azië te onderzoeken.

In den jongsten tijd hebben China en Japan havens geopend voor Europésche koopvaardijschepen, en deze eerste toenadering zal weldra handelsbetrekkingen doen ontstaan, die aanleiding geven tot een meer bepaald onderzoek dier afgelegene gewesten. De telegraaf is in Japan reeds in werking, en wanneer vooral in het volkrijke China de aanleg van spoorwegen de groote afstanden doet verdwijnen, dan is de tijd niet verre af, waarop vollediger berigten omtrent dat uitgestrekte werelddeel kunnen worden medegedeeld.