Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Europa

betekenis & definitie

Europa, het kleinste der 3 werelddeelen, welke de Oude Wereld vormen, kan beschouwd worden als een schiereiland van Azië en heeft eene oppervlakte van 168000 □ geogr. mijlen. Het is besloten tusschen het Oeralgebergte, de Oeralrivier en de Caspische zee, — de Noordelijke Ijszee en den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee. De uiterste punten van dit werelddeel vallen zamen met den mond der Kara (83° O. L. van Ferro), met Kaap La Roca (8° O. L. van Ferro), de Noordkaap (711/6 N. B.) en Kaap Tarifa (36° N. B.). De grootste lengte van het zuidwesten naar het noordoosten bedraagt 750, de grootste breedte 522 en de geringste breedte 50 geogr. mijl.

Door bijvoeging der eilanden, Ijsland en Spitsbergen ingesloten, verkrijgt Europa eene oppervlakte van 181600 □ geogr. mijlen. Het is door de smalle straten van de Bósporus en de Hellespont van Azië en door die van Gibraltar van Afrika gescheiden, zoodat het eene hoogst eigenaardige ligging heeft, als middelpunt van het landhalfrond, terwijl het tevens door den Atlantischen Oceaan op het naauwst verbonden is met het groote watergebied. Het heeft zoowel een vastelands klimaat in het oosten als een zeeklimaat in het westen, terwijl het in het zuiden eene mengeling van beide bezit, en het is om die reden het uitverkoren werelddeel voor de ontwikkeling der menschheid, waartoe zijne betrekkelijk lange kustlijn en zijne talrijke schiereilanden niet weinig medewerken. Tusschen de lijnen, getrokken van den mond der Kara en van dien der Oeralrivier naar den binnenhoek der Golf van Biscaye is een driehoekig vastland besloten met eene oppervlakte van 128000 □ geogr. mijlen, en buiten die lijnen liggen de schiereilanden met eene oppervlakte van 40000 □ geogr. mijlen, terwijl de kustlijn eene lengte heeft van 85000 geogr. mijl.

De Oceaan dringt er landwaarts in de Witte Zee, in de Oostzee door het Kattegat en Skagerak, in de Noordzee, in het Kanaal en in de Golf van Biscaye, — voorts in de Middellandsche Zee met de Ligurische, Tyrrheensche, Adriatische, Ionische en Aegeesche Zee, — en eindelijk door de Zee van Marmora in de Zwarte Zee en de Zee van Azow. Tusschen deze gedeelten der Zee liggen de Taurische, Osmaansche (Turksch-Grieksche), Istrische, Italiaansche, Hespérische (Spaansch-Portugésche) Schiereilanden, — voorts dat van Bretagne, NoordHolland, Jutland, Skandinavië, Lapland en het schiereiland Kanin. Die kustverdeeling is in de Ijszee niet van groot belang; zij is breed en indrukwekkend in den Atlantischen Oceaan, en het weldadigst voor de menschheid in de Middellandsche Zee, zoodat aan de kust van deze de wieg stond der beschaving. Van de eilanden heeft slechts Ijsland, als station tusschen Europa en Groenland, eene afgezonderde ligging. De overige bevinden zich nagenoeg alle in groepen in de nabijheid van het vasteland, zooals de Grieksche, de Siciliaansehe, de Britsche en de Deensche eilandengroepen.

De bodem van Europa onderscheidt zich bp eene oppervlakkige beschouwing door weinig afwisseling. Immers wanneer men over het continentaal gedeelte eene lijn trekt van de mond van de Dnjestr naar dien van de Rijn, dan vindt, men aan de eene zijde van die lijn — naar het noordoosten — een uitgestrekt laagland, en ten zuiden daarvan — naar het zuidwesten — eene bergstreek. Intusschen vindt men in het eerste gedeelte nog afwisseling genoeg in heuvels en landruggen en in de verschillende grondgesteldheid, — en in het tweede gedeelte in kleinere vlakten en belangrijke rivierdalen. Het groote Sarmatische laagland ten noordoosten van de Dnjestr en Weichsel heeft eene uitgebreidheid van 80600 □ geogr. mijlen, en al de lage landen van het continentaal gedeelte eene van 97000 □ geogr. mijlen. Op de schiereilanden hebben in het algemeen de gebergten de overhand, zoodat. het laagland er slechts een vierde der oppervlakte inneemt en alzoo eene uitgebreidheid bezit van 10000 □ geogr. mijlen, meerendeels op de noordelijke schiereilanden gelegen. Op de eilanden behoort 1/3de der oppervlakte tot het hoogland, — en men vindt dit laatste vooral in het noordelijk gedeelte van den Atlantischen Oceaan.

Uit een en ander volgt, dat Europa 118000 □ geogr. mijlen laagland en 63600 □ mijlen bergland bezit. Het groote laagland van OostEuropa staat ten zuiden van de Oeralketen in onmiddellijk verband met de Aziatische steppen, zoodat zich hier, ten noorden der Caspische Zee, de groote heirweg bevindt, waarlangs de Aziatische horden westwaarts drongen, om de Europésche beschaving te bedreigen en nieuw bloed te leveren aan de dddr i aanwezige rassen. Dat laagland grenst met de onherbergzame tundra's aan de IJszee, strekt zich zuidwaarts uit tot aan den voet van den Caucasus, omgordelt de noordelijke kusten der Zwarte Zee, en is van verschillende heuvelreeksen en hoogvlakten doorsneden. In weerwil van die uitgebreidheid behoort Oostelijk Europa tot slechts één Staat, namelijk tot Rusland. Tusschen de Weichsel en de Rijn wordt de Sarmatische laagvlakte op minder breede schaal in de Germaansche voortgezet. Deze loopt van het oosten naar het westen langs de kust der Oost- en Noordzee in de gedaante van zandvlakten, heidevelden en veengronden, terwijl zij eindelijk bij de Noordzee beneden het hoog waterpeil van deze afdaalt.

Ten zuidwesten van den Rijnmond vormen de vruchtbare Vlaamsche laaglanden den overgang tot het westelijke Fransche laagland, hetwelk over de hoogere streken van Picardië afdaalt tot het laaggelegene gewest, dat het Fransche Middengebergte van den Atlantischen Oceaan en van de bergstreek van Bretagne scheidt, om zijne grens te vinden bij de Pyreneeën. Terwijl alzoo het Zuid-Europésche bergland door een uitgestrekten gordel van laagland omgeven is, zien wij dat bergland wederom door de lage landen van de Donau en door de dalvlakten van de March en van de Oder in het oosten, en door de vlakte van de Rhône en van de Rijn in het westen in 4 afzonderlijke bergstreken gesplitst. Tusschen de vlakte van de Beneden-Rhône en de Hongaarsche vlakte van de Donau; alsmede tusschen de vlakte van Lombardije en die van de Donau in ZuidDuitschland verheffen zich de Alpen (zie aldaar) met eene uitgebreidheid van bijna 4000 □ geogr. mijl. Ten noorden der vlakte van de BovenDonau, tusschen de dalen van de Rijn aan de ééne en die van de March en de Oder aan de andere zijde vindt men het Duitsche Middengebergte met een grondslag van 5000 □ geogr. mijlen (zie Duitschland). Ten oosten van de Alpen, door den middelloop van de Donau met de Hongaarsche laaglanden daarvan gescheiden, verrijst op eene uitgebreidheid van 3000 □ geogr. mijlen het Carpathische Middengebergte, — en ten westen van de Rhône en de Rijn rust op eene oppervlakte van 3700 □ geogr. mijlen het Fransche Middengebergte (zie Frankrijk).

Tot de gebergten der schiereilanden behooren het Taurische Kustgebergte in de Krim, hetwelk echter, evenals de Monts Arrées in Bretagne, geene aanmerkelijke hoogte bereikt, — het gebergte van het Grieksch-Turksche schiereiland, hetwelk zich zuidwaarts in verschillende takken verdeelt, — de keten der Apennijnen (zie aldaar), hetwelk ten zuiden in zee verdwijnt, om weder op te duiken op de noordkust van Sicilië, terwijl daartoe ook de bergen van Corsica en Sardinië behooren, — de Siërra Nevada in Spanje (zie aldaar), — en de aanzienlijke Alpenketen van Skandinavië (zie aldaar). Op de eilanden van Groot-Brittanje verrijzen desgelijks onderscheidene bergketens, die vooral in Schotland eene aanmerkelijke hoogte bereiken. De groote veranderingen van land in water en omgekeerd, gelijk deze door de werking der vulkanische krachten zijn tot stand gebragt, behooren er tot den vóór-historischen tijd. Uitgedoofde vulkanen vindt men er in menigte in het zuiden van Italië, in Auvergne, in het noorden van Hongarije, in MiddenDuitschland en in het zuiden van Schotland, doch tot de werkende behooren in onzen tijd alleen die der Liparische eilanden, de Etna op Sicilië, de Vesuvius in Italië, en de vuurspuwende bergen van Ijsland, van welke de Hecla de voornaamste is.

De besproeijing van Europa kan bij zulk eene afwisselende gesteldheid van den bodem niet anders dan hoogst weldadig wezen, namelijk eene zoodanige, die het midden houdt tusschen overvloed van en gebrek aan water. De rivieren stroomen er naar verschillende hemelstreken en hebben wegens haar groot aantal gemiddeld een klein stroomgebied, terwijl zij nergens hare wateren met onteugelbare kracht verheffen, maar als wegen voor een levendig handelsverkeer de algemeene welvaart bevorderen, — vooral ook omdat vele door kanalen onderling verbonden zijn. Het gebied der Noordelijke IJszee heeft eene oppervlakte van 20000 □ geogr. mijlen, — dat van den Atlantischen Oceaan een van 54000, — dat van de Middellandsche en Zwarte Zee een van 56000, — en dat van de Caspische Zee een van 30000 □ geogr. mijlen. De belangrijkste rivieren, welke noordwaarts stroomen, zijn de Petsjora, de Mesen, de Dwina en de Onega, die zich alle in limans ot meervormige monden uitstorten en van haar is de voorlaatste — 160 geogr. mijl lang — de grootste. Naar de Oostzee stroomen de rivieren van zuidoostelijk Skandinavië, zooals de Tornea, — de Angermanna, — de Dal-elf, — voorts die, welke aan de meren van Finland tot afvoerkanalen dienen, vervolgens de Newa, dan de Düna, de Niemen, de Pregel, de Weichsel en de Oder, van welke de laatstgenoemde 4 bij den mond haffen vormen, terwijl de Weichsel — 130 geogr. mijl lang — van haar de voornaamste is.

Naar de Noordzee spoeden zich de Elbe, de Weser, de Rijn, de Maas en de Schelde, van welke de laatste 3 eene delta vormen, terwijl de Rijn als „Grootvorst van Europa’s stroomen'’, eene lengte heeft van 150 geogr. mijl. Naar het Kanaal en den Atlantischen Oceaan begeven zich de Seine, de Loire, de Garonne, de Duéro, de Taag, de Guadiana en de Guadalquivir; de gewigtigste van deze is de Loire met eene lengte van 130 geogr. mijl. Van de voornaamste 3 rivieren der Middellandsche Zee — de Ebro, de Rhône en de Po — onderscheiden zich de laatstgemelde 2 door delta's, en de Rhône door eene lengte van 109 geogr. mijl. In de Zwarte Zee stort de Donau zich uit, eene delta vormend, — voorts de Dnjestr, de Dnjepr en de Don, die bij den mond strandmeren (limans) vinden. Eerstgenoemde — de Donau — heeft eene lengte van 365 geogr. mijl en een stroomgebied van 14400 □ geogr. mijlen. De Caspische Zee ontvangt de wateren van de grootste rivier van Europa, namelijk van de Wolga, die meer dan 60 monden bezit en 430 geogr. mijl lang is. In Rusland is het stroomgebied der Caspische Zee met dat der Ijszee en der Oostzee door middel van de Wolga, de Dwina en de Newa met hulp van kanalen verbonden, en desgelijks dat der Zwarte Zee met dat der Oostzee door middel van de Dnjepr, de Düna, de Niemen en de Weichsel.

— ln MiddenEuropa verbindt het Main -Donau-kanaal de Rijn met de Donau en alzoo de Noordzee met de Zwarte Zee.

In Frankrijk vereenigen onderscheidene kanalen het Rhône-gebied met dat van de Rijn, de Seine, de Schelde en de Loire, en alzoo de Leeuwengolf (Golfe du Lion) met de Noordzee, het Kanaal en den Atlantischen Oceaan, — 't geen desgelijks geschiedt door het Canal du Midi. In Zweden loopt het Gotakanaal van de Oostzee naar de Noordzee, en vooral ook in Groot-Brittanje vindt men een belangrijk net van kanalen. Daar de Caspische Zee zich in de Aziatische steppen uitstrekt, zien wij den vorm der Europésche binnenmeren bepaaldelijk in het Neusiedler- en het Plattenmeer in Hongarije, terwijl daarentegen het aantal riviermeren in Europa zeer groot is. Deze laatste vormen vooral 2 groote groepen: eene langs de kust der Oostzee met het Ladogameer, dat 300, — en eene andere aan den voet der Zwitsersche Alpen met het Meer van Genève, dat 25 □ geogr. mijlen groot is. De moerassen en poelen van Europa zijn voor een groot gedeelte in vruchtbaar land herschapen; hoofdzakelijk bieden die der Tundra tusschen de Petsjora en de Dwina nog weerstand aan de beschaving.

Omtrent het klimaat en de voortbrengselen vermelden wij het volgende: Het klimaat, verwijderd van de uitersten, die Noord-Sibérië en het binnenland van Afrika aanbieden, is in het algemeen gunstig voor de beschaving. De warmte vermindert er van het zuiden naar het noorden, van het westen naar het oosten en tevens bij toenemende hoogte boven de oppervlakke der zee. De lijn eener gemiddelde jaarlijksche temperatuur van 0° C. loopt over de Noordkaap en tevens over het veel zuidelijker gelegen Tornea, — die van 10° C. over Londen, maar ook over Krakau, Odessa en Astrakan, — die van 15° C. over Bayonne, maar ook over Ancona, Durazzo en Larissa, terwijl die van 20° C. de zuidkust van Portugal aanraakt, zonder zich verder over Europa uit te strekken. Welk eene rol de invloed der zee vervult, blijkt uit eene vergelijking van den warmtegraad te Edinburgh en te Kasan. Beide steden liggen nagenoeg op dezelfde breedte (55°58' en 55°48'); niettemin heeft Edinburgh eene gemiddelde wintertemperatuur van + 3,4° C. en Kasan van — 12,2° C., — Edinburgh eene zomerwarmte van + 14° C. en Kasan eene van + 18,3° C. De gevolgen, met betrekking tot de voortbrengselen van den grond, zijn echter niet zóó groot, als men oppervlakkig zou vermoeden, daar de grootere zomerwarmte ruimschoots opweegt tegen de meerdere winterkoude.

In den zomer toch moeten de gewassen groeijen en rijpen. De uitgebreidheid van het sneeuwgewest is in Europa niet groot. Het neemt in het verre noorden een aanvang ter hoogte van 700 Ned el, — wordt op de Etna, die 3500 Ned. el hoog is, maar even gevonden, en neemt op de Sièrra Nevada een aanvang ter hoogte van 3550 Ned. el. — Bijna geheel Europa ligt op het gebied van afwisselende sneeuw en regen, en alleen in de zuidwestelijke deelen is eerstgenoemde, behalve in het hooggebergte, een zeldzaam verschijnsel, zoodat men bijkans overal eene regelmatige afwisseling der jaargetijden aantreft. Hoe verder men noord- en oostwaarts in ons werelddeel voortgaat, des te grooter is het verschil der saizoenen, en dit veroorzaakt in de ontwikkeling der bewerktuigde natuur en in de levenswijze der menschen in Noord- en Zuid-Europa een aanmerkelijk onderscheid. — De jaarlijksche hoeveelheid regen is betrekkelijk het grootst in de bergstreek en in de nabijheid van den Oceaan, — dus vooral in het noordwesten, alsmede in het zuiden, behalve op de barre hoogvlakten van Spanje. In het noorden valt de regen vaker, en het meest in den zomer, — in het zuiden zeldzamer maar met meer geweld, en het meest in den herfst en in den winter. In het zuiden en westen van Europa hebben de laauwe zuide- en westewinden, in het oosten de noordwestelijke en de oostelijke winden de overhand. Aan de kust van ZuidEuropa is de afwisseling van land- en zeewind veel meer merkbaar, dan aan die van Noord-Europa, en draagt er veel toe bij, om de hitte van den dag te matigen. De lucht is in het zuiden helderder dan in het noorden; doch de ongezonde warme winden (sirocco enz.), die er heerschen, zijn daarentegen in het noorden onbekend.

Een merkwaardig getuigenis omtrent het klimaat ontwaren wij in het plantenrijk. De verspreiding en het voorkomen der gewassen ziet men het duidelijkst bij een togt van het noorden naar het zuiden. De noordelijkste kusten van Lapland en het stroomgebied der Petsjora vormen den gordel der mossen en bessen, hier en daar afgewisseld door Alpenplanten, maar verstoken van boomen en graangewassen. De zuidwaarts hieraan grenzende gordel loopt tot aan eene lijn, die men trekken kan uit het midden van Schotland over Drontheim en Petersburg naar de bronnen van de Tobol; hier vindt men berken en pijnboomen, terwijl er gerst en haver verbouwd worden. De derde gordel strekt zich zuidwaarts uit tot aan de noordelijke grenzen van het gebied van den wijnstok. Die grenslijn neemt een aanvang bij Vannes (ten noordwesten van Nantes), klimt noordwestwaarts naar het dal van de Rijn bij Keulen, strekt zich uit in het dal van de Main, van de Werra en van de Saale, bereikt haar meest noordelijk gelegen punt bij Freienwalde en wendt zich daarna zuidoostwaarts naar de Carpathen, naar den benedenloop van de Dnjepr, de Don en de Wolga, en verlaat Europa ten noorden van Astrakan. Gemelde gordel, waarop Groot-Brittanje, het noordwestelijk gedeelte van Frankrijk, de Nederlanden, België, Noord-Duitschland, Zuid-Skandinavië, Polen en Midden-Rusland gelegen zijn, onderscheidt zich door uitgestrekte naaldhoutbosschen in de vlakten, en door loofboomen met afvallende bladeren, vooral eiken- en beukenboomen, in het zuidelijk gedeelte. Hier verbouwt men rogge, gerst, haver, tarwe, aardappels, boekweit, vlas, hennep enz.

De volgende gordel grenst ten zuiden aan de Pyrenéën, aan den zuidelijken voet der Alpen, aan de noordwestelijke helling der Dalmatische Alpen, en aan de zuidelijke kust van Thracië, zoodat hij bijna geheel Frankrijk, Zwitserland, Zuid-Duitschland, de landen van het Carpathisch Gebergte, het noorden van Turkije en het zuiden van Rusland draagt. Hier behooren de kastanjeboom en de eik te huis, terwijl de naaldboomen er eene wijkplaats zoeken op het gebergte. Kostelijke wijngaarden strekken er zich uit, de hop wordt er gekweekt, de tarwe verkrijgt er de overhand op de andere graangewassen, en maïs, rijst en zelfs katoen willen er groeijen. De zuidelijkste gordel van Europa is eindelijk die der altijd-groene loofboomen. Hij strekt zich uit over de zuidelijke schiereilanden van Europa. Daar tiert, naast den kurkeik en den steeneik, de myrte, de Italiaansche pijnboom, de cyprès en de plataan; hier vindt men voorts den dwergpalm, de cactus- en de aloëplant, den olijf- en oranjeboom, den wijnstok, den amandel- en den granaatboom, den perziken den vijgeboom. Ook hier groeijen tarwe, maïs, rijst en katoen.

De plantengroei bezit voorts in het zuiden veel grooter verscheidenheid dan in het noorden, terwijl er wegens den minder veelvuldigen zomerregen de trotsche wouden en uitgestrekte weiden ontbreken. Eindelijk maken wij de opmerking, dat de bewoner van het zuiden een dergelijken plantengroei zal aantreffen als wij boven beschreven hebben, doch in omgekeerde orde, wanneer hij des zomers een zijner begroeide maar met sneeuw gekroonde berggevaarten beklimt.

Het dierenrijk in Europa levert op de verschillende plaatsen weinig verschil van soorten, tenzij men juist het verste zuiden tegenover het verste noorden stelt. Het aantal wilde dieren is er door de toenemende beschaving aanmerkelijk verminderd. Den ijsbeer vindt men er alleen diep in het noorden, terwijl de bruine beer, de wolf, de wilde kat en de lijnx er hoofdzakelijk de uitgestrekte wouden der Sarmatische vlakte of de eenzame bergstreek bezoeken. De eland en de oer-os zijn er slechts in enkele bosschen overgebleven, — door de uitroeijing van deze worden ook de herten zeldzamer, en de gems en de steenbok houden nog slechts op hooge Alpentoppen hun verblijf. De baviaan is er alleen op de rotsen van Gibraltar, de sjakal alleen in Dalmatië te vinden, terwijl de marmot de Alpen bewoont, en de zeehond zich bepaalt tot de Noordzee en het noorden van den Atlantischen Oceaan.

De walvisch eindelijk waagt zich niet in het zuiden. Het ras der vogels is intusschen minder aan bepaalde plaatsen gebonden. Toch vindt men den flamingo, den pelikaan en den konings-adelaar alleen in het zuiden, terwijl de goud-adelaar zijne hoogere breedte zelden verlaat. Het geslacht der gieren is in het zuiden beter vertegenwoordigd dan in het noorden, terwijl de eidereend zich ophoudt boven den 55sten breedtegraad. De zwaan drijft er op de wateren van het noorden, terwijl ook de groote sneeuw-uil vruchteloos in het zuiden wordt gezocht. Groot is echter in Europa het aantal trekvogels, die bij het nijpen der noordsche winterkoude een warmer gewest in het zuiden opzoeken.

Schildpadden vindt men in de Middellandsche zee, en landschilpadden op de zuidelijke schiereilanden van Europa. Van de visschen behooren haring en kabeljaauw tot het noorden van ons werelddeel; de steur komt vooral voor in de rivieren van Rusland, de sardijn in het westen en zuiden, de tonijn in het zuiden van Europa. Van de insecten noemen wij den groenen sprinkhaan, eene plaag van zuid-Europa, terwijl de zijworm dáár het noodige voedsel vindt, en de honigbij schier overal is verspreid. — Groot is er vervolgens het aantal huisdieren. Paarden, runderen, schapen, zwijnen, geiten mist men alleen in het verre noorden, waar zij door het rendier en den overal verspreiden hond worden vervangen. Daarbij komen in het zuiden nog buffels, ja, zelfs kameelen, terwijl er tevens vele ezels en muildieren worden gevonden.

De voortbrengselen van het rijk der delfstoffen zijn er wel is waar niet aan het klimaat gebonden, doch ook geenszins toevallig verspreid; de kostbaarste zijn er echter op verre na niet in zoo grooten overvloed voorhanden als de nuttigste. Men vindt er goud in het Oeral-gebergte, in de Carpathen en in de bedding van de Rijn, — platina alleen in het Oeral-gebergte, — zilver vooral in dit laatste, alsmede in de Carpathen, het Erz-gebergte en in Zweden, — kwikzilver in Adria (Illyrië) en bij Almaden (in Spanje),— tin vooral in Engeland, — zink hoofdzakelijk in Engeland en Duitschland, — lood in Engeland, Spanje, Hongarije en Duitschland,— koper in Engeland, Zweden, Noorwegen, Rusland en Hongarije, — ijzer vooral in Engeland, Zweden (het beste), Rusland, Oostenrijk en Pruissen, — steenkolen voornamelijk in Engeland, België, Frankrijk en Duitschland, — steenzout in Galicië, — bronzout in Duitschland, — en zeezout in Portugal, — en de meestberoemde minerale wateren in Duitschland.

Omtrent de volkeren van Europa merken wij op, dat zij binnen staatkundige grenzen leven, welke niet altijd met de natuurlijke zamenvallen. Eigenlijk zou men de Canarische eilanden, Madeira en de Açoren, tot Spanje en Portugal behoorend, niet tot ons werelddeel moeten rekenen. Ook het gebied van Spitsbergen, van het Jan-Mayen- en van het Beren-eiland moet men aftrekken van dat van Europa, zoodat dit laatste eene uitgestrektheid verkrijgt van 180703,55 □ geogr. mijl. Op dat gebied leven bijna 300 millioen menschen, zoodat het betrekkelijk het meest bevolkte werelddeel is. Die bevolking is er echter op eene zeer ongelijke wijze verdeeld.

Zij is het schraalst in het noorden en oosten, het digtst in het westen en zuiden en in sommige gedeelten van Midden-Europa. Eene groote verscheidenheid ontdekken wij er voorts met betrekking tot de volksstammen en talen. Het Indo-Germaansche ras heeft nagenoeg het geheele werelddeel in beslag genomen. Daartoe behooren: 1. De Grieksch-Latijnsche volken (de Grieken en de Romanen, namelijk de Walachen, de Italianen, de Romanen van Graauwbunderland, de Franschen, de Spanjaarden en de Portugézen), van welke de Pelasgische tak het eerst uit Azië naar Griekenland toog, waar hij thans nog bloeit, — 2. De Celtische tak, waarvan overblijfselen te vinden zijn in de Schotsche Hooglanden, Ierland en Bretagne, — 3. De Germaansche tak (tegenwoordig verdeeld in 5 groepen, namelijk Duitschers, Friezen, Hollanders en Vlamingers, Engelschen, en Skandinaviërs (Zweden, Noren, Denen en IJslanders), voorzeker de belangrijkste in Europa en op den geheelen aardbodem, — 4. De Slawische tak, uit het oosten in Europa doorgedrongen en thans het midden houdend tusschen Aziatische ruwheid en Europésche beschaving, — 5. De Albanézen, een overblijfsel van voormalige Illyrische volkeren, — 6. De Arméniërs, aan den benedenloop van de Don, in Siebenbürgen, Walachije en Moldavië wonend. Voorts heeft men nog in Europa de Finnen aan de boorden van de Oostzee enz., terwijl het laatste uit Azië naar Europa getrokken volk dat der Osmanen is, hetwelk eigenlijk in ons werelddeel niet te huis behoort. Eindelijk vermelden wij nog eenige kleinere takken, namelijk dien der Basken in Spanje, eenige Turksch-Tartaarsche aan de Wolga, dien der Samojeden in het noordwesten van Europa, de bewoners van Malta, en ten slotte de Israëlieten, die nagenoeg in alle rijken verstrooid zijn. Van al die inwoners van Europa behooren tot den Romaanschen tak 94 millioen, tot den Germaanschen 85, tot dien der Slawen 83, tot dien der Finnen 9, tot dien der Celten 8, tot dien der Semieten 4, tot dien der Letten 3, tot dien der Albanézen 2, en tot dien der Osmanen desgelijks 2.

Wanneer men echter met meer naauwkeurigheid acht geeft op de inwoners van Europa, dan blijkt het, dat zij 60 verschillende volkeren vormen met 53 in verschillende tongvallen verdeelde talen. Men kan ze intusschen zamenvatten in 3 groepen, namelijk, de Romaansche, de Germaansche en de Slawische. Bij de eerste heeft het R. Katholicismus, — bij de tweede het Protestantismus, — en bij de derde het Grieksch-Katholicismus den boventoon. Wèl is Skandinavië Protestant en Rusland Grieksch-Katholiek, — wèl vindt men bij de volkeren van Zuid-Europa — althans in het westen — de R. Katholieke godsdienst als de algemeen heerschende, — doch in Midden-Europa zijn de belijders van de R. Katholieke en Protestantsche godsdiensten veelal vermengd. Ook vermelden wij, dat in het zuidoosten van ons werelddeel Mohammedanen en in het hooge noorden zelfs nog Heidenen gevestigd zijn. Van de geheele bevolking behooren 48% tot de R. Katholieke, 23% tot de Grieksch-Katholieke, 22% tot de Protestantsche Kerk, 21/2% tot de aanhangers van Mohammed, 1/₂% tot de Israëlieten en de overige tot geene der genoemde secten. Het is evenwel duidelijk, dat de beschaving er rust op een Christelijken grondslag.

Niet op eenmaal — niet zonder een geweldigen strijd — kon ons werelddeel den hoogen trap van ontwikkeling bereiken, waarop het zich thans bevindt. Het is voorzeker uit het Oosten bevolkt, en wel het eerst door de Pelasgers, die de grondleggers geweest zijn der Grieksche beschaving. Als mededingers der zeevarende Phoeniciërs zochten de Grieken hun gezag uit te breiden langs de Middellandsche Zee, doch op den bloeitijd hunner magt (400 vóór Chr.) volgde weldra de vernietiging dier magt door Alexander de Groote, den stichter van het Macedonische rijk (336 vóór Chr.). Terwijl deze met zijne heerschappij in Azië die in het zuiden van Europa zocht te verbinden, beijverden zich de Romeinen, om Italië te onderwerpen, verkregen door de verovering van Carthago de overhand in het zuiden van ons werelddeel, ja, strekten weldra (30 vóór Chr.) hun gezag uit van den Atlantischen Oceaan tot aan de Euphraat en van de Rijn en de Donau tot aan de woestijnen van Afrika. Onder de Keizers deed de weelde echter dat rijk meer en meer zinken.

De inval der Aziatische Hunnen in 375 na Chr. gaf aanleiding tot groote volksverhuizingen, en de lekke staatshulk van het Romeinsche rijk werd door de golven van den breeden menschenstroom in stukken geslagen. Het West-Romeinsche rijk werd in 476 door Odoacer, aanvoerder der Herulers en Rugiërs, ten val gebragt, terwijl het Oost-Romeinsche met Constantinopel als hoofdstad nog tien eeuwen later een ellendig leven voortsleepte. Op de bouwvallen van het West-Romaansche rijk breidde de Germaansche heerschappij zich uit, vooral door het gebied der Oost-Gothen, dat zich van Italië noordoostwaarts tot aan de Donau uitstrekte, op wier linkeroever de Longobarden en Gepiden hunne zetels gevestigd hadden, — voorts door dat der West-Gothen, die zich over nagenoeg geheel Spanje en over het zuiden van Frankrijk uitbreidden, terwijl zich daarnaast het rijk der Suéven in het noordwesten van Spanje, — dat der Franken en Bourgondiërs, en in het noorden van Afrika dat der Wandalen verhief. Terwijl de groote volksbeweging in het westen tot stilstand kwam, bleef zij in het oosten nog voortduren. Hier drongen de Slawen door tot in het midden van Duitschland, — de Finnen verschenen in het noorden, — de Turken trokken in het zuidoosten over de Oeral-rivier, de Avaren westwaarts voor zich uit schuivende, — de Boelgaren naderden tot de noordoostelijke grenzen van het Oost-Romeinsche rijk, — en de Hunnen trokken na den dood van Attila weder naar de steppen van den Pontus.

Het volgende tijdperk van de ontwikkeling der Europésche Staten nam een aanvang in den tijd van Karel de Groote. De West- en Oost-Gothen hielden op, zelfstandige volkeren te wezen, en in Spanje bragten de Mooren bij de stichting van het emiraat Cordova nieuwe bronnen van beschaving. Karel de Groote zwaaide den schepter over het groote rijk der Franken en bevorderde de verspreiding der Christelijke godsdienst onder de Germanen. De Noormannen van Skandinavië ontwikkelden hunne magt en volbragten veroveringstogten naar het zuiden, terwijl uit de heptarchie der Angelsaksen het koningrijk Engeland ontstond. Tot de Slawische volkeren behoorden in dien tijd de Poolsche Lechen, alsmede de Chasaren, gevestigd aan den benedenloop van de Wolga. De Boelgaren werden aan den middelloop van de Donau en aan de Theiss door de Magyaren verdreven, en de grenzen van het Byzantijnsche rijksgebied door de Slawen en Avaren gedurig gewijzigd.

Omstreeks het jaar 1000 waren al weder belangrijke veranderingen voorgevallen op het gebied der Europésche Staten. In Spanje verhieven zich het koningrijk Leon en het graafschap Castilië, maar de heerschappij der Mooren duurde nog voort. Frankrijk en Bourgondië, twee koningrijken, hadden niet veel te beteekenen tegenover het Duitsche keizerrijk, dat het middelpunt begon te vormen der geschiedenis van Europa. Het vereenigd koningrijk Noorwegen strekte zich uit tot aan de Witte Zee. Het rijk der Chasaren neigde ten ondergang, doch met groote snelheid ontwikkelde zich het Russisch-Slawische van het Ladogameer tot aan den Caucasus.

De voortgestuwde Boelgaren wierpen zich met de Wallachen op een groot gedeelte van het Oost-Romeinsche rijk, en de Turksche volken naderden langs den noordelijken oever de Zwarte Zee tot Constantinopel. De Europésche bevolking werd met de grootste gevaren bedreigd. De bewoners van het noorden en oosten van Europa waren nog altijd Heidenen, — de Noormannen maakten zich meester van het westelijk gedeelte, — de voorschriften van den Koran waren in het zuidwesten van kracht, en de Keizers van het verdeelde Duitsche rijk zochten zich meester te maken van de heerschappij der wereld. In dien stand van zaken vermogt de ijzeren wilskracht van Gregorius VII het oppergezag van den Paus te stichten, en zijne opvolgers riepen de Vorsten te wapen om deel te nemen aan de Kruistogten, die een hoogst belangrijken invloed hadden op de gesteldheid van Europa.

Gedurende de Kruistogten, dus van het einde der 11de tot dat der 13de eeuw, ontstonden er nieuwe Staten, terwijl andere hun aanzien verloren. Portugal werd als koningrijk van Spanje gescheiden,— Aragon en Castilië zochten de Mooren te verjagen, en de magt van Sicilië strekte zich zelfs uit over het vasteland. Het westelijk gedeelte van Frankrijk werd geruimen tijd een leengoed der Engelsche Koningen, en het oude Bourgondië afhankelijk van het Duitsche rijk, hetwelk onder de Hohenstaufen eene aanmerkelijke uitgestrektheid verkreeg. Ook Denemarken nam toe in magt, — Zweden vergrootte zijn gebied naar de zijde van Finland, — Hongarije zocht nieuwe grenzen aan de Adriatische Zee,— Venétië en Genua verhieven zich tot bloeijende gemeenebesten, — Polen kwam meer en meer tot zelfstandigheid, — een nieuw Walachisch-Boelgaarsch rijk ontstond tusschen den Balkan en de Donau, en het verdeelde Russische Rijk was niet in staat, om den inval der Mongolen tegen te houden. Nadat tegen het einde der 13de eeuw het Huis van Oostenrijk zijne zelfstandigheid, en in het begin der 14de eeuw Zwitserland zijne onafhankelijkheid verkregen had, begon de Pauselijke magt meer en meer te dalen (ballingschap in Avignon), terwijl Engeland en Frankrijk onderling in een bloedigen oorlog waren gewikkeld. Tegen het einde der 14de eeuw werden de 3 Skandinavische rijken gedurende korten tijd vereenigd. — De Nederlandsche gewesten, vooral de zuidelijke, ontwikkelden zich voorspoedig, — Polen bereikte onder Jagello het toppunt van glans, en in het zuiden werd door de Portugézen de Islam naar Afrika verbannen en ook in Spanje naar de zuidelijke grenzen teruggeworpen; doch terwijl de halve maan in het westen van Europa onderging, verrees zij schitterend in het Oosten, waar de Turken in 1453 zich meester maakten van het Oost-Romeinsche rijk.

Met de zestiende eeuw — na de uitvinding der boekdrukkunst, en na de ontdekking van een waterweg naar Oost-Indië en van Amerika — opende zich voor Europa een nieuw tijdperk. De Middellandsche Zee hield op, het uitsluitend middelpunt der beschaving te zijn, want de volken van West-Europa zonden hunne schepen in zee, en Spanje en Portugal werden mogendheden van den eersten rang. Daarbij kwam de Hervorming, die een worstelperk ontsloot voor den denkenden en nasporenden geest en alzoo vooral in Germaansch Europa een hefboom werd der wetenschap. Hierdoor werd de algemeene vooruitgang — ook die op staatkundig gebied — niet weinig gebaat. Er was strijd tusschen de R. Katholieke en Protestantsche deelen van Europa, en daarin ontwikkelde vooral Oostenrijk eene verbazende kracht. Frankrijk, door Karel V vernederd, begon zich op te heffen, — Engeland streefde met kracht en tevens met goed gevolg naar de ontwikkeling der nijverheid en naar de heerschappij op zee, — de Vereenigde Nederlanden ontrukten zich na een langdurigen en bloedigen strijd aan het gezag van Spanje en verwierven, tegelijk met de gemeenebestelijke vrijheid, zooals zij toen begrepen werd, de vrijheid van godsdienst, terwijl reeds vroeger (1481) de Moskovietische vorsten in het oosten van ons werelddeel het juk der Mongolen hadden afgeworpen, om de grondslagen te leggen van den Russischen Staat.

In de 16de eeuw zien wij Portugal van Spanje gescheiden, de Mooren verjaagd en de verschillende koningrijken vereenigd, terwijl het zijne heerschappij uitstrekte over Napels en Milaan. Frankrijk bevestigde zijn rijksgebied, nadat het de Engelschen voor goed verdreven had, en het Bourgondisch rijk was in puin gestort. Het Zwitschersch eedgenootschap kwam tot zijn hedendaagschen toestand, terwijl in Italië de Kerkelijke Staat zich ontwikkelde. In Noord-Italië verhieven zich onderscheidene hertogdommen, en Engeland maakte zich meester van Ierland; Schotland bleef echter zijne onafhankelijkheid nog bewaren. In Skandinavië bleven Noorwegen en Denemarken vereenigd, terwijl Zweden zijn gebied meer en meer uitbreidde naar het noorden. In het oosten van ons werelddeel werden de grenzen van Polen, Lithauen en Moskou gedurig verlegd, doch dit laatste kreeg allengs de opperheerschappij in handen. Aan de Golf van Riga stichtten de Zwaardridders een onafhankelijk rijk, terwijl Pruissen ten deel viel aan het huis Brandenburg. Aan de boorden der Zwarte Zee verrees het khanaat „De Krim”, en de Osmaansche heerschers verspreidden hunne volgelingen over het Grieksche Schiereiland, drongen door tot in het hart van Hongarije en overweldigden Siebenbürgen, Walachije en Moldavië, terwijl het overig gedeelte van Hongarije in erfbezit werd toegewezen aan het huis van Habsburg, dat zich vooral in de 17de eeuw onderscheidde door zijne magt.

Intusschen werd de Dertigjarige oorlog de oorzaak van belangrijke veranderingen, totdat bij den Vrede van Munster (1648) de grenzen der Europésche rijken geregeld werden, — eene regeling, welke stand hield tot aan de groote Fransche Omwenteling. Tot de gewigtigste wijzigingen in den toestand van Europa behoort de vereeniging van Schotland met Engeland en Ierland, — voorts de opkomst van Zweden door beslissende overwinningen in Denemarken, Duitschland, Rusland en Polen, — in Duitschland de toenemende magt van het huis van Hohenzollern tegenover dat van Habsburg in Oostenrijk, — de uitbreiding van Polen door het verworven bezit van Koerland en Lithauen, — en eindelijk het terugwerpen der Osmanen naar den zuidoosthoek van ons werelddeel.

In de 18de eeuw kwam Europa nog duidelijker tot zijne tegenwoordige gedaante. De groote Spaansche monarchie spatte uiteen, en de Bourbons bekleedden den troon van Spanje, Sicilië en Parma, — Frederik de Groote verhief Pruissen tot een koningrijk, — bij het dalen van Zwedens magt ontwikkelde zich Rusland tot een Keizerrijk, dat met Pruissen en Oostenrijk Polen van de kaart van Europa deed verdwijnen, — en de Porte moest zijn gezag in Hongarije laten varen. Eindelijk barstte de Omwenteling van 1789 in Frankrijk los, die de verguisde regten handhaafde van den burgerstand, maar weldra door overdrijving tot bandeloosheid verviel, en op de hierdoor veroorzaakte puinhoopen verhief zich het gezag van Napoleon. Door zijne voorspoedige oorlogen veranderde hij bij den Vrede van Luneville (1801), van Presburg (1805), van Tilsit (1807) en van Weenen (1809) de grenzen der Europésche rijken, ja, deed sommige ophouden te bestaan. Zijne grootheid bereikte haar toppunt in 1810, begon te zinken in 1812, na den togt naar Rusland, verdween in 1813 en 1814, en vruchteloos waagde hij in 1815 nog eene poging, om haar te herstellen. De Europésche Mogendheden, tegen den overheerscher verbonden, herstelden op het Congrès te Weenen (1815) nagenoeg de oude grenzen en namen het besluit, om het evenwigt van ons werelddeel te handhaven.

De eerste schokken, die dit evenwigt onderging, ontwaren wij in de stichting van het koningrijk Griekenland (1827) en in die van het koningrijk België (1830), — voorts in den vermeerderden invloed van Rusland wegens de in 1829 verworvene beschermheerschappij over alle belijders der Grieksch-Katholieke Godsdienst en bepaaldelijk wegens de beschermheerschappij over de Donau-vorstendommen. Vruchteloos stond Polen op (1830—1831), om zijne onafhankelijkheid te herwinnen,en zelfs werd Krakau in 1847 ingelijfd in Oostenrijk. Doch nadat in den staat der hertogdommen van Noord-Italië eene vreedzame wijziging had plaats gehad, ontstond de algemeene vrijheidsbeweging der Europésche volken in 1848. In Frankrijk geboren, verspreidde zij zich vooral over Duitschland, Oostenrijk en Italië, en terwijl zij hier geweldige tooneelen en bloedige worstelingen te voorschijn riep, veroorzaakte zij in Nederland eene rustige herziening der Grondwet. Aanvankelijk, toen de mannen van het behoud gedurende, den storm zich schuil hielden, hadden de vrijheidszonen de overhand, — doch toen eerstgenoemden, na het uitwoeden van den orkaan, veilig konden optreden, verzuimden zij niet, hunne groote magt aan te wenden tot verijdeling der bedoeling van gemelde beweging. Zelfs in Frankrijk werd de Republiek door het Keizerrijk vervangen (1852), — in Duitschland en Oostenrijk keerden de voormalige toestanden terug, doch in Italië was men een stap nader gekomen tot de eenheid, — in ons Land had men bepaald veel gewonnen, — en in geheel Europa waren de vrienden van den vooruitgang tot de bewustheid gekomen van hun invloed.

Inmiddels breidde Pruissen zijne magt uit, en vooral ontstond er eene gewigtige verandering in Italië, waar de zucht naar eenheid in 1859 en 1860 de troonen van Toscane, Módena, Parma en Napels omverwierp, Lombardije aan Oostenrijk ontrukte, het gebied van den Kerkelijken Staat tot op een derde deed inkrimpen, en Savoije met het grootste gedeelte van Nizza aan Frankrijk toevoegde. Terwijl alzoo het koningrijk Italië ontstond, was reeds vroeger door den Vrede van Parijs (1856) de staat van zaken in het oosten van Europa aanmerkelijk veranderd. De geweldenarij van Rusland ten opzigte van Turkije was door drie westersche Mogendheden (Frankrijk, Engeland en Piémont) met kracht te keer gegaan, en na den val van Sebastopol had Rusland een gedeelte van Bessarabië en de beschermheersehappij over de Donau-vorstendommen verloren en Kars in Arménië aan de Turken teruggegeven. Voorts werden in 1861 Moldavië en Walachije onder den naam van Roemenië en onder het bestuur van één vorst vereenigd, die schatpligtig bleef aan de Porte. In 1862 werd de Ionische Republiek ingelijfd in Griekenland, en terwijl de opstand in Polen (1863 en 1864) spoedig gedempt werd, gelukte het in 1864, in den Duitsch-Deenschen oorlog, aan het Oostenrijksch-Pruissische leger, Lauenburg, Holstein en Sleeswijk van Denemarken te scheiden, waarna in 1865 het hertogdom Lauenburg aan Pruissen ten deel viel. Merkwaardig was voorts in 1866 de oorlog van Pruissen tegen Oostenrijk (zie Duitschland), waarna het koningrijk Hannover en eenige andere Duitsche staten of gedeelten daarvan met het koningrijk Pruissen werden vereenigd, waarna, met ontbinding van den ouden Duitschen Bond, een Noord-Duitsche Bond tot stand kwam — en vooral de oorlog van Pruissen tegen Frankrijk (1870 en 1871), waarna dit laatste, door eene reeks van nederlagen getroffen, behalve eene oorlogsschatting van 5 milliards francs, nagenoeg den geheelen Elzas en een gedeelte van Lotharingen aan den overwinnaar moest afstaan, terwijl tevens de grijze Koning van Pruissen tot Keizer van Duitschland (eene vereeniging van den Noord-Duitschen Bond met de Zuidelijke Staten, behalve de Oostenrijksch-Duitsche landen, Luxemburg, Limburg en Liechtenstein) werd gekroond. Hierdoor is het voormalig evenwigt van Europa in een overwigt van het Duitsche Keizerrijk veranderd.

Merkwaardig is eindelijk het bezetten van den Kerkelijken Staat door de troepen van den Koning van Italië (Sept. 1870), waarna de Paus, schoon door waarborgen van onschendbaarheid en onafhankelijkheid als kerkelijk opperhoofd geëerbiedigd, zijn wereldlijk gezag moest missen. De toestand van ons werelddeel mag bij het uitgebreid verkeer, bij de toenemende welvaart, bij de veldwinnende beschaving een hoogst gunstige genaamd worden, indien de volkeren zich langs den weg des vredes op de baan van den vooruitgang blijven bewegen en er in slagen, de staatsvrijheid buiten den invloed der Kerk te houden. Bijzonderheden omtrent de staten en groote steden van Europa zijn ter behoorlijke plaats in dit werk te vinden. Van de rijken geven wij het volgend beknopt overzigt:

I. Noord-Europa.
1. Het koningrijk Noorwegen (6799 □ geogr. mijlen met 13/4 millioen inwoners (1871)), — 2. Het koningrijk Zweden (8026 □ geogr. mijlen met 41/5 millioen inwoners (1871)), — Het koningrijk Denemarken (2588 □ geogr. mijlen met 13/4 millioen inwoners (1870)).

II. West-Europa.

4. Het koningrijk Groot-Brittanje en Ierland (5738 □ geogr. mijlen met bijna 32 millioen inwoners (1872)), — 5. Het koningrijk der Nederlanden (641 □ geogr. mijlen met 3½ millioen inwoners (1869)), — 6. Het koningrijk België (535 □ geogr. mijlen met 5 millioen inwoners), — 7. De Republiek Frankrijk (9622 □ geogr. mijlen met 36½ millioen inwoners).

III. Midden-Europa.

8. Het keizerrijk Duitschland (9812 □ geogr. mijlen met 41 millioen inwoners (1871), — 9. De Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie (11.762 □ geogr. mijlen met bijna 36 millioen inwoners (1869) ), — 10. Het Zwitsersche eedgenootschap (740 □ geogr. mijlen met 2.669.000 inwoners (1870) ), — 11. Het hertogdom Luxemburg (47 □ geogr. mijlen met bijna 200.000 inwoners (1871) ), — 12. Het prinsdom Liechtenstein (3 □ geogr. mijlen met ongeveer 8500 inwoners).

IV. Zuid-Europa.

13. De Republiek Andorra (9 □ geogr. mijlen met 16.000 inwoners), — 14. Het koningrijk Spanje met de Canarische eilanden (9200 □ geogr. mijlen met 16½ millioen inwoners (1867)), — 15. Het koningrijk Portugal met de Açoren en Madeira (1692 □ geogr. mijlen met 4½ millioen inwoners (1868)), — 16. Het vorstendom Monaco (½ □ geogr. mijl met 1700 inwoners), — 17. Het koningrijk Italië (5380 □ geogr. mijlen met 263/4 millioen inwoners (1871)), — 18. De Republiek San Marino (1 □ geogr. mijl met 8000 inwoners), — 19.

Het koningrijk Griekenland (952 □ geogr. mijlen met bijna 1½ millioen inwoners (1870)), — 20. Europeesch Turkije (6758 □ geogr. mijlen met 16 millioen inwoners (1870)), — 21. Het vorstendom Montenegro (85 □ geogr. mijlen met 130.000 inwoners), — 22. Het vorstendom Serbië (726 □ geogr. mijlen met ruim een millioen inwoners), — 23. Het vorstendom Roemenië (2355 □ geogr. mijlen met ruim 4 millioen inwoners).

V. Oost-Europa.
24. Het keizerrijk Rusland met Polen (68.625 □ geogr. mijlen met ruim 691/3 millioen inwoners).

Tot de groote mogendheden van Europa rekent men Rusland, Groot-Brittanje, Frankrijk, Oostenrijk en Duitschland, waarbij thans Italië wel gevoegd mag worden. Ten slotte vermelden wij nog dat de bezittingen der Europésche Staten in andere werelddeelen eene uitgebreidheid hebben van 783.000 □ geogr. mijlen en eene bevolking van 234 millioen zielen, zoodat het gezag van ons werelddeel zich uitstrekt over 2/5de van al het land onzer aarde en over de helft van het menschelijk geslacht.