Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arc

betekenis & definitie

Arc (Jeanne d’) of de Maagd van Orléans, de redster van haar vaderland uit de magt der Engelschen, werd omstreeks het jaar 1410 in het dorp Domrémy niet ver van de grenzen van Lotharingen geboren. Zij was de dochter van onbesproken landlieden, genoot eene eenvoudige en godsdienstige opvoeding en hielp haar vader en hare broeders op den akker. Zij nam geen deel in het spelen, dansen en zingen van de overige dorpsmeisjes, maar gevoelde veel meer lust, om zich aan eenzame overpeinzingen over te geven, ijverig de kerk te bezoeken en in eene naburige kapel hare gebeden te wijden aan de maagd Maria.

Toen zij 13 jaar oud was, vernam zij op een vastendag in den zomer, volgens hare later afgelegde verklaring, in den tuin van haar vader eene stem, die haar tot een onberispelijken wandel en tot een vlijtig kerkgaan vermaande. Toen zij tot driemaal toe oplettend geluisterd had, erkende zij, dat deze stem geene andere kon zijn dan die van een engel, en weldra verscheen haar de aartsengel Michaël zelf, die door andere engelen was omstuwd en haar een bezoek aankondigde van de heiligen Catharina en Margaretha, die door den Heer waren afgevaardigd om haar met raad en daad bij te staan. Van dien tijd af zag zij gedurig engelen verschijnen en zij vernam hunne stemmen, die haar beloofden, dat de Koning, hoe ook in de engte gebragt, in weerwil van de magt zijner vijanden zijn rijksgebied zou hernemen, en wèl door haar als een werktuig des Allerhoogsten. De taak werd haar opgelegd, om het belegerde Orléans te ontzetten en den Koning te Rheims te kroonen. In den beginne hield zij dat alles geheel en al voor zich zelve, maar eindelijk maakte zij haar oom, Durand Lapart, deelgenoot van haar geheim. Deze bragt haar bij den bevelhebber te Vaucouleurs, Robert de Baudricourt. Aan dezen stelde zij zich voor als de door God gezondene redster van Frankrijk, en zij begeerde, dat men haar bij den Dauphin zou brengen. Eerst wees Baudricourt dat aanzoek meermalen van de hand, maar eindelijk zond hij haar, onder geleide van twee edelen en van haren broeder Pierre, in mansgewaad naar Chinon, naar het Hof van Charles VII. Toen zij bij den Koning was toegelaten, wist zij dien terstond aan te wijzen, hoewel zij hem nooit gezien had en hij zijne plaats door een ander had doen innemen. Toen de godgeleerden onderzoek hadden gedaan naar hare Christelijke regtzinnigheid en de edelvrouwen hulde bragten aan hare maagdelijke reinheid, nam de Koning hare diensten aan. Van dat oogenblik af droeg zij eene volledige wapenrusting, een wit vaandel met de beeldtenis des Verlossers, en een zwaard, dat zij achter het altaar in de kerk van de heilige Catharina te Fierbois gevonden had.

Elke twijfel aan hare goddelijke zending verdween, toen onder hare hoede een transport van levensmiddelen door het Engelsche leger heen voorspoedig binnen de muren van het geteisterde Orléans werd gebragt. Zij zelve begaf zich den 29sten April 1429 naar die stad en wist er den verflaauwden moed der bezetting aan te wakkeren. De bolwerken en verschansingen der Engelschen vielen weldra in de magt der Franschen, en waar zij zich vertoonde, namen de vijanden, als voor eene vreeselijke verschijning, ijlings de vlugt, hoewel zij geen bloed vergoot, maar enkel haar vaandel rondzwaaide of in den hoogsten nood den vijand met het zwaard afweerde. Den 8sten Mei braken de Engelschen de belegering op en lieten eene groote hoeveelheid krijgsvoorraad achter. Toen werd de Maagd van Orléans met groote eerbewijzen aan het hof van Charles ontvangen. Een nieuwe geest bezielde het leger des Konings, — de eene overwinning volgde op de andere, en de Engelschen verloren allengs de vaste plaatsen aan de Loire, die zij bezet hielden. Ook werd de krijgsmagt van Frankrijks koning bij den dag aanzienlijker. Weldra gebood hij over een talrijk leger, geplaatst onder het opperbevel van den hertog van Alençon, bij wien zich ook de Bastaard van Orléans, La Hire, Saintrailles en de hertog de Boussac bevonden. In Junij werden Jargeau, Beugency en Mehun ingenomen. De Britsche veldheer verloor den slag bij Patay en werd krijgsgevangen.

Op aansporing van Jeanne d'Arc rukte Charles VII met een uitgelezen leger van 12000 man tegen het einde van Junij uit Gièn aan de Loire voorwaarts. Zegepralend trok hij door een land, hetwelk nog bezet was door Engelschen en Bourgondiërs, en hield den 17den Julij zijn intogt te Rheims, waar hij den volgenden dag door den aartsbisschop plegtig gezalfd en gekroond werd. Jeanne stond bij deze gelegenheid met haar vaandel aan de zijde des Konings, — toen wierp zij zich voor hem ter aarde en begroette hem als haar vorst. Nu had zij, naar hare meening, de haar opgedragene taak volbragt en zij verlangde naar hare geboorteplaats terug te keeren. Charles VII wilde echter de Maagd, door wier tusschen- komst zich de krijgskans zoo snel ten zijnen voordeele had gekeerd, niet laten gaan. Met weêrzin schikte zij zich naar zijn wensch, en daar zij na dien tijd geene goddelijke aanwijzingen ontving, verviel zij weldra tot zwaarmoedige overpeinzingen. De eerstvolgende ondernemingen werden evenwel wederom met een gelukkig gevolg bekroond. Laon, Soissons, Chateau-Thierry, Compiègne, Beauvais enz. opende hare poorten voor Frankrijks Koning. Tegen den raad der Maagd van Orléans nam de Koning het besluit, om op te rukken naar Parijs. Den 8sten September deed hij een vruchteloozen aanval op de hoofdstad, waarbij Jeanne zwaar aan de dij werd gekwetst, zoodat de hertog van Alengon haar met moeite van het slagveld verwijderde en in veiligheid bragt. Toen zij hersteld was, volgde zij het leger, op verzoek der bevelhebbers, naar de Loire, waar zij eene dapperheid en eene verachting des doods aan den dag legde, die aan vertwijfeling grensden. Bij een aanval op St. Pierre le Moutier verzamelde zij de reeds verstrooide troepen en veroverde de stad. Daarentegen moest zij wegens gebrek aan genoegzamen bijstand het beleg van La Charité opbreken.

In het begin van 1430 versloeg zij met andere bevelhebbers den beruchten partijganger Franquet d'Arras, en de straf des doods, die op hem werd toegepast, is haar later als eene misdaad aangerekend. Toen eene Bourgondisch- Engelsche krijgsmagt de veroverde plaatsen bedreigde, wierp zij zich met Saintrailles en anderen in Compiègne, maar bij een uitval op den 23sten (25sten) Mei 1430 werd zij door een voorbarig sluiten der stadspoort van de haren afgesneden, en na een wanhopigen tegenstand viel zij in de handen harer vijanden. De bastaard van Vendóme, aan wien zij zich had overgegeven, leverde haar uit aan graaf Jan van Buxembourg, en deze aan den hertog van Bourgondië. Op het berigt harer gevangenneming ontstaken de Engel- schen vreugdevuren en zij verordenden zelfs een kerkelijken dankdag, terwijl de Fran- schen en hun lamme Koning niets deden om de redster der kroon aan de magt der vijanden te ontrukken. Toen Jeanne zag, dat zij in de handen der verbitterde Engelschen zou worden overgeleverd, deed zij eene poging om over de muren van Beauvais te ontsnappen; zij werd daarbij echter zwaar gewond en weder in hechtenis genomen. Pierre Cauchon, bisschop van Beauvais, daagde haar, als tooveres en als besmet met kettersche gevoelens, in naam des Konings van Engeland voor zijne regtbank, — de universiteit te Parijs meende daarin te moeten berusten, en de ongelukkige werd aan de Engelschen uitgeleverd, die haar in de algemeene gevangenis te Rouen opsloten. Een lastbrief, den 3den Januarij 1431 in naam van Hendrik VII van Engeland uitgevaardigd, droeg het noodig onderzoek op aan den bisschop van Beauvais, die ongeveer 100 doctoren in de godgeleerdheid, geestelijken en regtsgeleerden zamenriep en in diezelfde maand een aanvang maakte met het regtsgeding, dat op eene sehaamtelooze en schandelijke wijze werd gevoerd.

Na een vreeselijk ligchaams- en zielelijden van 4 maanden werd de rampzalige Jeanne d’Arc schuldig bevonden aan tooverij en ketterij en tot den brandstapel veroordeeld. Toen zij op den 24sten Mei derwaarts werd gebragt, om in de vlammen haar leven te eindigen, legde zij, welligt door schrik voor den dood of door aanmaningen der geestelijkheid gedreven , de verklaring af, dat hare openbaringen niets anders geweest waren dan bedrog. Op die bekentenis werd het doodvonnis in eene levenslange gevangenis veranderd. Men wierp haar weder in den kerker en beroofde haar van hare kleederen, zoodat zij, om zich te bedekken, gebruik moest maken van een mansgewaad, dat men onder haar bereik had nedergelegd. Zoowel deze vermomming als eenige uitdrukkingen, die de smart haar had ontwrongen, werden beschouwd als een terugkeer tot hare vroegere dwalingen, zoodat het eerst uitgesproken vonnis op nieuw kracht ontving en zij op den 30sten Mei op het marktplein te Rouen levend verbrand werd. Zij stierf met moed en met eene godsdienstige onderwerping, die zelfs hare regters en beulen diep trof. Volgens de sage steeg uit de vlammen van den brandstapel eene witte duif naar den hemel. Op aanvrage der bloedverwanten van Jeanne d’Arc gelastte Charles VII in het jaar 1440 eene herziening van het procés, waarvan de uitkomst was, dat zij in 1455 onschuldig werd verklaard. Op de plaats waar zij den marteldood onderging, verheft zich thans haar standbeeld. Zulk een gedenk- teeken verrees ook te Orléans in 1855. Op de plek, waar eens de woning stond, in welke zij geboren werd, deed Lodewijk XVIII ter harer gedachtenis een kapel bouwen, en ook dáár plaatste men in 1843 een gedenkteeken, waartoe Lodewijk Philips een bronzen beeld ten geschenke gaf, dat door zijne dochter Marie was gemodelleerd. Hare daden en lotgevallen hebben stof geleverd aan vele beroemde dichters. Treffend vooral is het treurspel van Schiller: “Die Jungfrau von Orléans.”

< >