Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lotharingen

betekenis & definitie

Lotharingen, in het Fransch Lorraine en in het Duitsch Lothringen, weleer een Duitsch hertogdom, werd in 1766 eene provincie van Frankrijk, later verdeeld in de departementen van de Maas, Moezel, Meurthe, Vogezen en eenige cantons van de Nederrijn; doch in 1871 is één vijfde van Lotharingen (benevens de Elzas) met de steden Metz en Thionville aan Duitschland afgestaan. Het Duitsch gedeelte vormt thans met den Elzas een Duitsch gewest, dat op 263 geogr. mijl ruim 1½ millioen inwoners telt. De grondwet van het Duitsche keizerrijk is er ingevoerd den 1sten Januarij 1874, en het zendt 15 afgevaardigden naar het Duitsche Parlement.

Toen Lotharingen in 1766 aan Frankrijk verviel, grensde het in het noorden aan het hertogdom Luxemburg en aan het keurvorstendom Trier, in het oosten aan den Elzas, in het zuiden aan Franche-Comté en in het westen aan Champagne. Het had eene oppervlakte van 479 geogr. mijl met lV5de millioen inwoners. De Vogezen beschermden het land aan de oostzijde en zonden hunne uitloopers naar het zuidelijk gedeelte. Tot de voornaamste rivieren behoorden er de Moezel, de Maas, de Meurthe, de Saar, de Seille en de Ornain. De bevolking, schoon van Germaanschen oorsprong, gewende zich aan de Fransehe taal, met uitzondering van die van Duitsch Lotharingen, zich uitstrekkende van de Vogezen tot aan Metz. Thans zijn de cantons van de Benedenrijn bij Duitschland gevoegd, alsmede het grootste gedeelte der departementen van de Meurthe en de Moezel, zoodat Frankrijk volgens de wet van 11 September 1871 uit hetgeen van deze beide departementen overbleef een Meurthe-Moselle-departement gevormd heeft, dat 365000 zielen telt.

Lotharingen is met natuurschoon rijk bedeeld. Het bezit veel hout, ijzer, zoute bronnen en minerale wateren, en de wijn- en landbouw en de veeteelt zijn er van veel belang. De nijverheid bepaalt er zich vooral bij het leveren van ijzeren voorwerpen, aardewerk en fayence. Behalve de oude hoofdstad Nancy is Luneville in de geschiedenis vermaard, en de grond is er met overblijfselen uit de middeneeuwen bedekt.

De zelfstandige geschiedenis van Lotharingen neemt een aanvang met Lotharius II (zie Lotharius), die de landen tusschen de Schelde, de Maas, de Rijn en de Saône verkreeg onder den naam van Rijk van Lotharingen (Lotharii regnurn). Nadat het voorts bij afwisseling tot Frankrijk en Duitschland had behoord, bleef zijn belangrijkst gedeelte een Duitsch leen. Keizer Otto I schonk het hertogdom Lotharingen in 953 aan zijn broeder, de aartsbisschop Bruno van Keulen. Om echter de magt van dit uitgebreid gebied te beperken, moest hij in 959 het land in 2 hertogdommen verdeden, waarover hij met sterk besnoeide regten als aartshertog den schepter zwaaide. Neder-Lotharingen (tusschen Rijn, Maas en Schelde) werd als leen aan hertog Gotfried gegeven, en Opper-Lotharingen (tusschen Rijn en Moezel tot aan de Maas) aan graaf Frederik van Bar. Daarenboven werden Trier, Metz, Toul en Verdun Keizerlijke leenen.

Neder- of Oost-Lotharingen kwam in den loop der eeuwen in het bezit van verschillende geslachten. Sedert Hendrik II (+ 1248) noemden zijne gebieders zich hertogen van Brabant, en na den dood van Philippus I, die in 1429 overleed zonder erfgenamen achter te laten, verviel het land aan Bourgondië. Het geslacht van Frederik, hertog van Opper-Lotharingen, stierf uit in 1046, en de Keizer verheergewaadde daarop het land aan Albrecht, graaf van den Elzas, die in 1048 door zijn broeder Gerhard werd opgevolgd. Deze laatste wordt beschouwd als de stamvader van het Huis van Lotharingen. De laatste telg van dezen krijgshaftigen stam, Karel II, stierf in 1431 als connetable van Frankrijk en liet eene dochter Isabella achter, die gehuwd was met Benatus van Anjou, in naam koning van Napels. Hoewel Anton, graaf van Vaudemont, een neef van Karel II, zich tegen de opvolging in de vrouwelijke lijn verzette, beleende keizer Sigismund bovengenoemde Isabella en haren gemaal met het hertogdom, en Anton werd eindelijk tevreden gesteld door een huwelijk van zijn zoon Frederik met Jolantha, de dochter van Isabella. Op den hertog van Anjou volgde zijn zoon Jan II, en op dezen diens zoon Nikolaas, met wien in 1473 het geslacht Anjou een einde nam. Opper-Lotharingen verviel nu weder aan zijn voormalig stamhuis, aan Renatus II, de zoon van Frederik van Vaudemont en Jolantha, die deswege wordt aangemerkt als de stichter van het nieuwe stamhuis van Lotharingen.

Tijdens zijn bestuur werd het land door Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, overwonnen en geplunderd en in 1475 Nancy ingenomen. Renatus moest de vlugt nemen naar Lyon, doch verbond zich met de Zwitsers en versloeg in 1477 Karel de Stoute bij Nancy, waar deze sneuvelde. Terwijl Renatus in 1508 in Opper-Lotharingen opgevolgd werd door zijn oudsten zoon Anton, stichtte de jongste, Glaudius, in Frankrijk eene zijlijn, waartoe de hertogen van Guise, Aumale, Klboeuf e n Harcourt behoorden, terwijl zij in 1751 met den prins de Lambesc uitstierf. Hertog Anton poogde de Hervorming te beperken en versloeg bij Zabern het boerenleger, dat uit den Elzas een inval deed in zijn land. Op hem volgde in 1544 zijn zoon Frans I, die reeds in het volgende jaar zijn land achterliet aan zijn 2-jarigen zoon Karel III. Gedurende de minderjarigheid van dezen maakte Hendrik II, koning van Frankrijk, zich meester van de bisdommen Metz, Toul en Verdun. Op Karel III volgde in 1608 zijn zoon Hendrik II. Deze deed zijne dochter Nicola trouwen met zijn neef, die hem als Karel IV in 1624 opvolgde.

Onder dezen zwakken vorst werd het land geweldig geteisterd door de Franschen. Terwijl Karel IV den hertog Gaston van Orléans, de broeder van Lodewijk XIII, ondersteunde, veroverde de cardinaal de Richelieu in 1634 Opper-Lotharingen, gaf het terug, maar verdreef in 1642 den hertog nogmaals. Karel overleed in 1670, en Frankrijk verwoestte en behield het land. Zijn zoon Karel V, als keizerlijk generaal beroemd door zijne dappere daden in den oorlog tegen de Turken, deed in 1666 en 1667 bij Lodewijk XIV vruchtelooze pogingen, om weder in het bezit te komen van zijn erfgoed. Eerst bij den Vrede van Rijswijk (1697) herkreeg de oudste zoon van Karel V, namelijk Léopold Joseph Karel, het land, maar hij moest de vestingwerken van Nancy en Bitsch sloopen en zich aan vernederende voorwaarden onderwerpen.

Hij werd in 1729 opgevolgd door zijn zoon Frans Stefanus IV onder voogdijschap van zijne moeder Charlotte van Orléans, die aan de bevolking zware lasten oplegde. Gedurende den Poolschen Successie-Oorlog nam Frankrijk het land nogmaals in bezit en behield het met het hertogdom Bar, maar met uitzondering van het graafschap Falkenstein, ten behoeve van Stanislaus, koning van Polen, die er in 1737 de regering aanvaardde. Deze vorst echter, met de aartshertogin Maria Theresia gehuwd, verkreeg tot schadeloosstelling het groothertogdom Toscane. Na den dood van Stanislaus (22 Februarij 1766) werd Opper-Lotharingen ingelijfd in Frankrijk. Toch behielden de aanzienlijken er zitting en stem in den Duitschen Rijksdag tot in 1801.

< >