Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Apatiet

betekenis & definitie

Apatiet is eene delfstof, die tot de spaatsoorten behoort en uit phosphorzuren kalk, fluoorcalcium en chloorcalcium bestaat. Het kristalliseert meestal in regelmatige zeszijdige prismas met afgestompte eindkanten. Ook wordt het wel eens aangetroffen in vezelige en korrelige massas. Zijne hardheid is gelegen tusschen die van vloeispaat en veldspaat, en zijn soortelijk gewigt is 3,1 tot 3,3. Het is schelpachtig van breuk, wit, grijs, blaauw, groen, geel, lichtbruin, rozenrood enz. van kleur, en vet- tot glasachtig van glans. Wanneer dunne apatietschilfers verwarmd worden, phosphorescéren zij met eene fraaije groene kleur. Het smelt voor de blaaspijp niet gemakkelijk, en als het daarbij bevochtigd wordt met zwavelzuur, geeft het een oogenblik aan de vlam eene groene kleur. Ook lost het zich op in salpeterzuur.

Tot de verscheidenheden dezer delfstof behooren: Het bladerig apatiet, dat in korrels kristalliseert, glanzig en zeer doorzigtig is, eene lichtblaauwe kleur heeft en in granietgebergten voorkomt, — de groene aspergiesteen, die in talk- en kalkvormingen gevonden wordt, — de blaauwe moroxiet, die in vulcanische gesteenten aanwezig is, — de osteoliet uit het lithographisch gesteente en zich onderscheidende door het gemis van fluoor en chloor, — het phosphoriet uit Spanje en Hongarije, — het pseudo-apatiet van Freiberg enz.