Apathie is een Grieksch woord, hetwelk ongevoeligheid voor indrukken van buiten aanduidt, — alzoo eene zekere onverschilligheid des geestes te midden van zoodanige gebeurtenissen, die bij de meeste menschen vreugd of smart veroorzaken. Zulk eene apathie vindt men bij stompzinnigen, die er mede geboren zijn; maar liet gemis van prikkelbaarheid des gemoeds kan ook op lateren leeftijd ontstaan. Het is dan gewoonlijk het gevolg van zoodanige oorzaken, welke de verrigtingen der hersenen belemmeren, zooals aanhoudend verdriet, langdurige vrees, rustelooze inspanning des ligchaams en des geestes, herhaalde rampen enz. De apathie is dan doorgaans het voorportaal der melancholie (zwartgalligheid of zwaarmoedigheid) en gaat hierin over, wanneer de oorspronkelijke oorzaak blijft werken.
In de wijsbegeerte heeft apathie eene andere beteekenis, namelijk die van afwezigheid van aandoeningen en hartstogten. Zulk een toestand is intusschen voor den mensch eene ongerijmdheid, omdat aandoeningen en hartstogten tot ’s menschen natuur behooren en vooral de eerste, binnen gepaste grenzen, een zegenrijken invloed hebben. Toch was zulk eene apathie het ideaal van den stoicijn, van den scepticus, van vele Indische wijsgeeren en van tallooze asceten, bij welke men zelfs in onze dagen velen voegen kan, die, verzadigd van de dingen der wereld, in strijd met de stem der natuur zich aan onverschilligheid overgeven.
Anders is het, wanneer men aan apathie de beteekenis geeft van een toestand, waarin de mensch zich verheven gevoelt boven alle schadelijke gewaarwordingen en hartstogten. Vloeit zulk een toestand voort uit zelfbeheersching, dan heeft hij eene hooge zedelijke waarde en een gunstigen invloed op ’s menschen welzijn naar ligchaam en geest.
Bij de opvoeding van kinderen moet de apathie naar omstandigheden weggeruimd of bevorderd worden. De toestand van kleine kinderen is nagenoeg die der apathie. Een idioot of stompzinnige is een kind, dat naar den geest achterlijk is gebleven in ontwikkeling, bij ’t welk de apathie om zoo te zeggen een duurzamen vorm heeft aangenomen. Een kind moet mensch worden, — het moet allengs de vatbaarheid ontvangen voor alle menschelijke aandoeningen, die gedeeltelijk heilig zijn en grootsch en alle, binnen behoorlijke perken en in de vereischte rigting, eene nuttige strekking hebben. Het is de pligt der moeder, zich door den welluidenden klank harer stem, door de zachte aanraking harer hand en door den liefdevollen gloed van haar oog in gemeenschap te stellen met het jeugdige kind en de kiemen van velerlei gewaarwordingen in zijn binnenste ten leven te wekken en aan te kweeken. Het is vervolgens de pligt der beide ouders en die der onderwijzers, de verschillende aandoeningen, in het hart des kinds ontstaan, door leer en voorbeeld ten goede te leiden en alzoo de apathie weg te nemen, die den toekomstigen mensch diep vernedert. Het is intusschen moeijelijk om daarbij den middelweg te houden. Niet alle ouders zijn even geschikt om naar gelang van den aanleg der kinderen de prikkelbaarheid voor aandoeningen in eene juiste mate te ontwikkelen. Die prikkelbaarheid wordt wel eens te sterk, en in dit geval moet de apathie op eene verstandige wijze worden bevorderd, ten einde het evenwigt der geestvermogens te herstellen en den toekomstigen mensch te onttrekken aan de heerschappij der indrukken van het oogenblik. Het kind, dat zich door afwisselende gewaarwordingen laat wegslepen, zal als volwassene geene zelfbeheersching en standvastigheid bezitten. De overmagt van het gevoel moet dus opgewogen worden door ontwikkeling der rede — ’t geen geschieden kan door den geest van het aankomend geslacht te bepalen bij cijferkunde, natuurkunde, meetkunde enz., waardoor de al te hevige werking van het gevoel gematigd en de overdreven prikkelbaarheid door apathie — in de goede beteekenis van zelfbeheersching — vervangen wordt.