Vloeispaat is eene delfstof, die in verschillende landen in gangen en beddingen gevonden wordt en vooral tin en kopererts vergezelt. De naam is ontleend aan hare eigenschap, dat zij, bij sommige ertsen gevoegd, de smeltbaarheid van deze bevordert. Het bestaat uit 72,13% calcium en 17,86% fluorium (zie aldaar) en is geschikt tot het etsen van glas. Het komt voor in digte massa’s, maar ook wel in kristallen, welke van octaëders door de afknotting van hoeken of kanten in teerlingen overgaan.
Het is zeer broos, splijtbaar in de rigting der octaëdervlakken, overtreft het kalkspaat in hardheid en heeft een soortelijk gewigt van 3,10—3,19. Zijne kleur is met velerlei schakéringen rozenrood, paars, smaragdgroen, blaauw, bruin, geel en wit; voorts is het glasglanzig, doorzigtig tot aan de kanten doorschijnend en oneffen op de breuk. In fijn gemaakten toestand op gloeijende kolen gestrooid of op eene ijzeren plaat verhit, phosphoreceert het met een groenen, blaauwen of paarsen weerschijn. In Siberië vindt men eene soort van vloeispaat die des nachts licht geeft, wanneer het dit bij dag geruimen tijd heeft opgeslorpt. Reeds vroeg werd deze delfstof gebezigd tot de vervaardiging van prachtige vazen. Voorts komt het te pas in glas- en porseleinfabrieken, en in Engeland worden daarvan allerlei voorwerpen gedraaid of gesneden.