Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Antirévolutionair

betekenis & definitie

Antirévolutionair is de naam eener partij, die zich, vooral in de laatste veertig jaren, ten doel stelt, om zoowel op staatkundig als kerkelijk gebied het beginsel der révolutie, althans zooals zij zich dit voorstelt, te bestrijden.

Op staatkundig gebied noemt zij zich in de eerste plaats anti-révolutionair. Op kerkelijk gebied eigent zij zich den naam van confessioneel toe; ook heet ze op dit gebied orthodox. Dit onderscheid in namen geeft evenwel geen verschil in beginsel te kennen.

Deze partij bestaat op staatkundig gebied in Zwitserland, Frankrijk, Duitschland en Nederland. In de beide laatste landen hebben Hengstenberg, Stahl en Groen van Prinsterer hare beginselen voorgestaan door woord en geschrift en getracht om ze bij de inrigting en het bestuur van den Staat in werking te brengen. Guizot en Vinet beoogden hetzelfde in Frankrijk.

Zij ontleent haren oorsprong, volgens de getuigenis van een harer uitstekendste woordvoerders, aan de begeerte van een groot deel van ieder der genoemde volken, om den geest der omwenteling, zooals deze zich heeft geopenbaard in 1789 en daarna in 1830 en 1848, tegen te werken en, als ware het, krachteloos te maken. Zij stelt zich dien geest aldus voor: “Het hoofdbeginsel der révolutie is het ongeloof ”, het stellen van de rede, den wil des menschen in de plaats van en zelfs boven de waarheid van God, zooals die in den Bijbel is geopenbaard; de ontkenning dus van het gezag van God in de dingen dezer wereld en de verheffing ten troon van de souvereiniteit der rede en van den wil van het individu. Zij beweert, dat de omwenteling gebroken heeft met de godsdienst en de Kerk; omdat, volgens haar, de Kerk en zelfs de Staat moet steunen op het onwrikbaar geloof aan de grondwaarheden, aan de hoofdleerstellingen der Protestantsche kerk.

Zij schrijft aan de miskenning van deze leerstellingen het mislukken toe van elke omwenteling. Daarin zou de reden gelegen zijn, waarom nooit de beginselen, bij eene omwenteling op den voorgrond gesteld, volledige toepassing vonden, maar integendeel telkens de reactie optrad en het militaire despotismus te hulp riep, om het aangevangen werk der omwenteling te vernietigen.

De revolutionaire geest, onmiskenbaar die der negentiende eeuw, maakt zich volgens haar schuldig aan menschvergoding, aan ontkenning van God en Godsdienstzin, en geeft de teugels van het bewind in handen van den algemeenen wil, dat is aan den wil der meerderheid, zooals deze zich openbaart in de volksvertegenwoordigingen. Tegen de werken van dien geest wil zij een dam stellen; geene tegen-révolutie wenscht zij, maar het tegenovergestelde der révolutie. Zij meent dit te vinden in de zuivere en volledige toepassing op elk gebied van Gods woord; in zooverre verdedigt zij de handhaving van het Goddelijk regt (droit divin). Zij wenscht wel mede te werken tot het groote werk dezer eeuw: de scheiding van Kerk en Staat; zij begeert geen invloed van eene Kerk op den gang der Staatszaken (theocratie); maar zij wil geen Staat zonder Godsdienst, en wel bepaald een Staat ondergeschikt aan de beginselen der Christelijk-Protestantsche Kerk.

Op het gebied der Kerk verwerpt zij de inmenging der Staatsmagt. Iedere gezindte moet volkomen vrij zijn in het koesteren en openlijk belijden harer overtuigingen; vrijheid en zelfstandigheid moet voor ieder bestaan in het behartigen harer belangen en het beheeren harer bezittingen.

Het volksonderwijs moet volgens haar inzien in de eerste plaats en voornamelijk toevertrouwd worden aan de Kerk, omdat de waarheden van de Godsdienst het begin en de oorsprong dienen te zijn van alle kennis. De openbare Staatsschool, zooals die hier te lande sinds 1857 bestaat, is in haar oog een verkrachting van het Godsdienstig gevoel van een groot deel der Natie, juist omdat de grondwaarheden der Godsdienst aldaar niet onderwezen worden, maar het Christendom er boven geloofsverdeeldheid wordt gesteld.

Hun hoofdstreven op parlementair gebied is tegenwoordig, om de openbare staatsschool te doen vervangen door bijzondere (secte-)scholen.

Do antirévolutionaire partij kan zich zeer wel vereenigen met den constitutionélen regéringsvorm; zij hecht niet aan een bepaalden vorm in de oefening van het gezag; toch vermeent zij, dat de vorsten hun gezag ontleenen aan het Hoogste gezag, dat van God, dat de medewerking van het volk aan de regéring nuttig, zelfs onmisbaar is; maar hij alles moet de hoofdgedachte deze zijn: niet de wil der menschen, maar die van het Opperwezen moet den gang der zaken in den Staat regelen. De constitutionéle koning, mag niet de speelpop worden van de staatkundige partij, die voor zekeren tijd den boventoon in het parlement voert, hij dient zijne zelfstandigheid te bewaren, ook tegenover den wil eener meerderheid, - een beginsel, dat volgens haar gevoelen in den laatsten tijd, tegen den geest der grondwet, meermalen is geschonden. Zij verwerpt in de toepassing van de constitutionéle begin selen, zooals die in onze Grondwet speciaal zijn neêrgelegd, het bondgenootschap met alle andere staatkundige partijen: dat met de conservatieven, omdat deze eigenlijk een onderdeel uitmaken van de liberalen, omdat door hen openlijk het beginsel der révolutie wordt gehuldigd en in werking gebragt. Zij versmaadt de hulp der ultramontanen, omdat ook hunne fout daarin bestaat, dat zij de uitspraken van menschen gelijkstellen met den geopenbaarden wil van God.

Evenmin verdedigt zij het hardnekkig vasthouden aan de knellende, verouderde vormen der strenge orthodoxie. De hoofdgedachte, die ten grondslag ligt bij deze partij en haar scheidt van de overige staatkundige en kerkelijke rigtingen, bestaat in hare bijzondere beschouwing van de wereld en van de verhouding van God tot die wereld. Zij eischt het onvoorwaardelijk geloof aan de leerstellingen, vervat in den Heidelbergschen Catechismus, en wil deze leer toegepast hebben in Staat, Kerk en School. Zij denkt door de verbreiding van deze gedachte het ongeloof in elken vorm te keer te gaan en aldus het heil van het menschdom het best te behartigen. De geest der 19de eeuw, het liberalismus, leidt tot het ongeloof. Die geest verdrukt de betergezinde geloovige minderheid, hij vernietigt de zelfstandigheid van het individu door ze ondergeschikt te maken aan de meening der tyrannieke meerderheid.

In de Nederlandsche volksvertegenwoordiging worden weinig aanhangers der zuivere antirévolutionaire partij gevonden. Buiten het Parlement vindt zij den meesten bijval onder de lagere volksklassen (het volk achter de kiezers), en eenige aanhangers telt zij in de aristocratische kringen des lands. Haar werkelijke invloed op den gang der staatszaken is tot nu toe niet van groote beteekenis.

< >