Het geslacht van dien naam, hetwelk onderscheidene merkwaardige mannen heeft opgeleverd, is afkomstig uit Annen in Drenthe. Men vindt het reeds vermeld in het jaar 1309. De geschiedenis maakt gewag van Menso Alting, die geheimraad was van Reinold III van Nassau, hertog van Gelder, en in hoogen ouderdom op zijne hoeve in Drenthe overleed. — Voorts van een Rudolf AIting, schout van Eelde en vervolgens gezworene te Groningen, die in 1589 overleed.
De tweede zoon van dezen was:
Menso Alting, die den 9den November 1546 te Eelde geboren werd. Hij bezocht de Latijnsche school te Groningen en studeerde vervolgens 9 jaren te Keulen en daarna te Heidelberg. In 1566 tot de predikdienst toegelaten, werd hij een jaar later te Leilshelsheim in de Pfalz en in 1570 te Drimstein als leeraar beroepen. Later werd hij hoogleeraar te Heidelberg. Toen hij eenige jaren later zijn Vaderland wilde bezoeken, reisde hij over Emden; hier predikte hij tweemaal, en de Hervormde gemeente aldaar rustte niet vóór de waardige man van den Keurvorst zijn ontslag bekomen had en dáár ter plaatse als predikant bevestigd was (1575). Hier verdedigde Menso Alting met den meesten ijver de leer zijner geloofsgenooten. Na de bemagtiging van Groningen door prins Maurits hield onze Alting er op vereerend verzoek de eerste hervormde predikatie (17 Julij 1594). Dit werd hem door den Luthersgezinden graaf Edzard III van Oost-Friesland zeer kwalijk genomen, zoodat hij zelfs gevaar liep zijne betrekking te verliezen. De gemeente van Emden bekreunde zich echter weinig om de vijandigheid van den Graaf, en Alting bleef in haar midden tot aan zijn dood, die op den 7den October 1612 voorviel. Hij werd er begraven in de groote kerk, waar zijne rustplaats met een grafschrift van Ubbo Emmius is versierd. De derde zoon van dezen uit zijn huwelijk met Maria Episcopia was:
Hendrik Alting, geboren te Emden den 17den Februarij 1587. Deze bezocht de scholen te Groningen en in Duitschland. In de jaren 1602 en 1603 toefde hij te Herborn, waar hij onderwijs gaf in de wijsbegeerte en in de godgeleerdheid. In 1605 werd hij de leermeester van 3 jonge graven, die met den Keurprins van de Pfalz te Sedan studeerden. Hij vergezelde zijne leerlingen naar Heidelberg en vervolgens weder naar Sedan, waar hij tot in 1610 gevestigd was. In 1612 begaf hij zich met den Keurprins naar Engeland en daarna weder naar Heidelberg, waar hij tot doctor in de godgeleerdheid en tot hoogleeraar bevorderd werd. In 1618 nam hij voor de Pfalz zitting in de Synode te Dordrecht en verwierf er door zijne wijsheid grooten roem. Toen Heidelberg in 1622 door Tilly stormenderhand ingenomen werd, had Alting er veel te lijden. Hij ontkwam aan het dreigend gevaar en begaf zich in 1623 over Emden naar ’s Hage. Een beroep als predikant te Emden en als hoogleeraar te Franeker wees hij van de hand, maar aanvaardde den 16den Junij 1627 het hoogleeraarsambt te Groningen, waar hij den 5den Augustus 1644 overleed. Van zijne zonen was de oudste hoogleeraar in de regten te Deventer, en zijn tweede zoon was:
Jacob Alting, in 1618 te Heidelberg geboren. Deze studeerde te Groningen en vertrok vervolgens naar Emden, om zich onder de leiding van den beroemden rabbi Gumpert ben Abraham op de Oostersche talen toe te leggen. In 1640 reisde hij naar Engeland en werd er gewijd tot priester in de Anglicaansche kerk. Weldra echter (13 Januarij 1643) gaf hij gehoor aan eene beroeping tot hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal te Groningen. Hier werd hij achtereenvolgens doctor in de wijsbegeerte, academie-prediker en doctor en professor in de theologie. — Tegelijk met hem was S. Desmarets tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Groningen benoemd, en weldra openbaarde zich een groot verschil van gevoelen tusschen Alting en dezen ambtgenoot. Laatstgemelde beschuldigde hem van ketterij, maar Alting werd door de godgeleerde faculteit te Leiden vrijgesproken. Hij overleed den 20sten Augustus 1679 en werd begraven in de Academie-kerk te Groningen, waar het stoffelijk hulsel van zijne echtgenoot Suzanna Bellier reeds was ter aarde besteld. Zijne geschriften zijn in 1687 te Amsterdam in 5 stukken in folio uitgegeven. Zijn neef was:
Menso Alting, burgemeester van Groningen en overleden op den 2den Augustus 1713 op 76-jarigen ouderdom. Van dezen bezitten wij, behalve andere geschriften, eene hoogst belangrijke beschrijving der Nederlanden, getiteld: Notitia Germaniae inferioris. Dit boek is met 5 kaarten versierd en bevat belangrijke oudheidkundige aanteekeningen over onze steden en dorpen, die er in alphabetische volgorde zijn gerangschikt.