Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Alchemie

betekenis & definitie

Alchemie of Alchymie, een woord, dat met het Arabisch lidwoord al is zamengesteld, beduidt bij de Ouden de kunst om goud te maken, dat wil zeggen, om onedele metalen in edele (goud en zilver) te veranderen. Men beschouwde alle metalen als zamengestelde ligchamen en onderstelde, dat aan een onedel metaal niets anders ontbrak dan eene vermenging, kleuring, volmaking en verfijning, om het in goud te herscheppen. Daarom noemde men de edele metalen ook wel volmaakte en de onedele onvolmaakte metalen. Het vraagstuk der alchemie was voornamelijk gerigt op de vervaardiging van een tweetal ingebeelde ge- heimmiddelen (arcana). Een van deze zou het vermogen hebben, om zoowel zilver als onedele metalen — vooral lood en kwikzilver — in goud te veranderen.

Dit middel, welks bestaan men onderstelde, droeg den naam van den rooden leeuw, van de roode tinctuur, van het groote magisterium, en men schreef daaraan de hoogste kracht toe, niet alleen om metalen te veranderen, maar ook om alle kwalen te genezen en het leven te verlengen. Men noemde het daarom ook den steen der wijzen en het levens-elixir. Het tweede middel— de steen der wijzen op den halven trap van volkomenheid — witte leeuw, de witte tinctuur of het kleine magisterium genaamd, diende om alle onedele metalen in zilver te herscheppen.

Volgens eene aanteekening van Suidas in zijn “Lexicon” heeft keizer Diocletianus, na de verovering der oproerige Egyptenaren (296 na Chr.), alle dáár aanwezige alchemistische geschriften doen verbranden, om de overwonnenen voor rijkdom en hoogmoed te bewaren. Hieruit blijkt, dat de alchemie den Egyptenaren niet vreemd was. Hermes Trismegistus of Toht geldt als de grondlegger hunner kunst, zoodat deze ook wel de “Hermetische” genoemd wordt. De Egyptische geschriften over dat onderwerp, die uit de 5de of 6de eeuw onzer jaartelling afkomstig zijn, werden door Grieken vervaardigd. Van hen drong de goudmakerskunst door tot hunne overwinnaars, de Arabieren, en deze hebben haar tot in de 12de eeuw vlijtig beoefend. In de 8ste eeuw heeft één hunner, Geber genaamd, een werk over alchemie geschreven, waarin reeds eene aanwijzing van kwikzilver-bereidingen voorkomt. Door Europeanen, die de Arabische leerscholen bezochten, en door Grieksche vlugtelingen werd eindelijk in de 12de en 13de eeuw het alchemistisch bijgeloof over Europa verspreid. Het bereikte zijne grootste hoogte in de 16de eeuw. Lieden van elken stand — vorsten en bedelaars, geleerden en dweepers, geestelijken, artsen en apothekers — zochten in stilte naar den steen der wijzen. De goudmakerskunst had allerlei verwonderlijke snaken — doodenbezweerders, duivelbanners, sterrewigchelaars, toovenaars enz. — in haar gevolg. Dit bijgeloof, dat door sommige lieden zeer begunstigd werd, voerde de dwaze bespiegelingen tot haar toppunt. Vele vorsten der 15de en 16de eeuw werkten zelve aan de opsporing van den steen der wijzen en hadden alchemisten en astrologen in hunne dienst. Men zeide, dat de meest beroemde alchemist Raymondus Lullus te Londen ten behoeve van koning Eduard I 50.000 pond kwikzilver veranderd had in goud, waaruit de eerste rozenobels waren gemunt. De alchemisten, die ingewijd waren in het geheim van den steen der wijzen, droegen den naam van adepten en stonden in groot aanzien. Wanneer zij door allerlei dwaze bewerkingen eenig geel koper verkregen, hetwelk eenigzins op goud geleek, meenden zij goed op weg te wezen. Velen gebruikten het masker der adepten om zich ten koste van ligtgeloovigen te verrijken. De uitdrukkingen “de oude Adam,” “de reiniging door het waterbad,” “het afsterven van den ouden mensch” “de melaatsche Naäman, die zich zevenmaal baadt in de Jordaan” voorts “de draak,” “de chaos,” “de slang,” “de heerlijkheid des konings,” “de purperen mantel” enz., die zekere bewerkingen en bepaalde zelfstandigheden aanwijzen, geven getuigenis van de geheimzinnigheid, waarin die zaak werd gehuld. Minder bijbelvaste goudmakers ontleenden hunne benamingen aan de fabelen der Ouden. De rondtrekkende alchemisten hadden steeds goudpraeparaten — zwavel-goud, goudpoeder, goud-amalgama — bij zich, om die bij hunne werkzaamheden ongemerkt met onedele metalen te vermengen, of zij hadden holle staven, die met stofgoud gevuld en van onder met was digtgemaakt waren. Wanneer zij daarmede het lood in den smeltkroes omroerden , smolt het was, en de kostbare inhoud stortte er zich in uit. Door eene aanhoudende gloeihitte verbrandde het lood tot asch, — was het goud tot een amalgama vermengd, dan werd het kwikzilver vlugtig, en het goud bleef nagenoeg zuiver achter. Wanneer wij tevens opmerken, dat zelfs mannen als Tycho de Brahé zich op het goudmaken toelegden, dan mogen wij onderstellen, dat vooral ook de theorie van Geber met betrekking tot den zamengestelden toestand der metalen de oorzaak was, dat men gedurende 4 eeuwen in ons werelddeel naar den “steen der wijzen” heeft gezocht.

De goudmakerskunst ontving in de 18de eeuw een grooten knak door de antiphlogistische theorie. Ook ontbrak het niet aan mannen, die de bedriegers ontmaskerden en aan de algemeen geliefkoosde nasporingen eene wetenschappelijke rigting zochten te geven. Tot deze behooren Roger Bacon en Albertus Magnus in de 13de,Kircher, Conring, Guibert, Gassendi en Kepler in de 16de, en van Helmont en Libarius in de 17de eeuw. Allen hielden zich intusschen overtuigd van de mogelijkheid, om de metalen te veredelen. — De meeste alchemisten van dien tijd waren geneesheeren, die bij hun onderzoek de geneeskunde geenszins uit het oog verloren en om die reden de ontdekkers werden van vele chemisch-pharmaceutische praeparaten. Onder hen telt men Arnold de Villanova in de 13de, Raymundus Lullius in de 14de, Basilius Valentinus in de 15de, Theophrastus Paracelsus en Thurneysser in de 16de, Glauber, Brandt, Kunkel en vele anderen in de 17de eeuw. Omdat in die dagen chemie en alchemie één waren, ja, deze als een hooger trap van gene werd beschouwd, hebben vele van die mannen eene belangrijke rol vervuld in de chemie. De alchemisten leerden door hun aanhoudend onderzoek, door het beproeven van allerlei vermengingen, de eigenschappen van vele ligchamen zeer goed kennen en vonden veel, wat zij niet hadden gezocht en wel eens nuttiger was dan goud. De Hamburger alchemist Brandt, die uit urine het groote magisterium wilde bereiden, vond den phosphorus (1677). De alchemist Bötticher werd gedurende zijne gevangenschap te Dresden (1703) de uitvinder van het porselein. Anderen hebben kwik en antimonium-praeparaten ontdekt, waarmede zelfs de geneesheeren van onzen tijd wonderen doen, zoodat men er zich niet over behoeft te verwonderen, dat Theophrastus Paracelsus gedurende de duisternis der 16de eeuw met zijne antimonium-middelen genezingen bevorderde, waarover ieder verbaasd stond. Zoo heeft niet alleen de chemie, maar ook de geneeskunde en de technologie veel te danken aan de alchemisten, waaronder zich merkwaardige mannen, zoo als Geber, Albertus Magnus, Libau, Becher enz. bevonden.

Dit alles weegt echter geenszins op tegen de ellende, door de goudmakerij verspreid. Zij was in de middeleeuwen een hartstogt, die menig vorstelijk vermogen verslond en hare aanhangers ongeschikt maakte om op iets anders te denken of iets anders te doen. Wie zich aan haar wijdde, moest zijn bijgeloof met rusteloos en vruchteloos zoeken en met bittere armoede boeten.

In den laatsten tijd heeft men de vraag wel eens weder geopperd, of het ten eenemale onmogelijk is, onedele metalen in goud te veranderen? Zij hangt zamen met eene andere vraag, namelijk met deze, of de metalen enkelvoudige ligchamen zijn? Van het tegenwoordig standpunt der chemie kan men die vraag niet met zooveel regt ontkennend beantwoorden als men beweren kan, dat het goudmaken tot nu toe steeds mislukte, maar er pleit veel meer voor de onmogelijkheid dan voor de mogelijkheid. De eigenschappen der metalen zijn overbekend, en om ze te ontleden, zou men nieuwe stoffen moeten uitvinden met sterkere verwantschap tot één der onderstelde bestanddeelen. Maar al gelukte de ontleding, wij weten, dat deze nog verre verwijderd is van eene winstgevende omzetting.

< >