Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Goud

betekenis & definitie

Goud is een edel en kostbaar metaal, bezit eene eigenaardige gele kleur (goudgeel), is vatbaar voor een ongemeenen glans, niet zeer veerkrachtig, minder hard dan zilver, maar harder dan lood en tin, overtreft in rekbaarheid alle andere metalen, heeft een soorteljjk gewigt van 19,2 tot 19,6 en smelt bjj witgloeihitte zonder vlugtig te worden. Het lost op in chloor en koningswater, maar wordt niet aangetast door salpeterzuur, zoutzuur en zwavelzuur, terwjjl het in de opene lucht geenerlei verandering ondergaat. Dit alles geldt van zuiver goud, hetwelk echter zelden voorkomt, daar het veel bruikbaarder wordt door eene vermenging (legéring) met koper of zilver of met beiden. Het verliest hierdoor wel zijne fraajje kleur, doch deze kan op kunstmatige wjjze hersteld worden.

Het gehalte van het goud wordt aangewezen door de opgave van het aantal duizendste deelen fijn (zuiver) goud, of ook door die van het karaat. Men geeft aan volkomen zuiver metaal den naam van goud van 24 karaat, zoodat goud van 18 karaat met 6 deelen (op de 24) koper of zilver vermengd is. Tot het vervaardigen van gouden voorwerpen bezigt men veelal goud van 14 karaat of 583 duizendstedeelen. — De goudproef dient om het gehalte te bepalen. Hiertoe maakt men gebruik van de streek (het strjjken op den toetssteen), doch deze handelwjjze is niet zeer naauwkeurig. Eene betere proef geschiedt door cupellatie, nameljjk door eene goudbevattende korrel naar gelang harer kleur met eene drievoudige, dubbele of geljjke gewigtshoeveelheid zilver en met eene tienvoudige gewigtshoeveelheid lood te laten smelten. Daarna wordt de legéring op de cupel — een poreus schaaltje — verwjjderd, en de overbljjvende korrel goudzilver uitgeplet en in salpeter uitgetrokken. Het opreuse goud, hetwelk daarna overbljjft, moet alsdan gewasschen, gedroogd, gegloeid en gewogen worden. Bjj zeer arme legéringen kan men het uitgewasschen goud door schudden in kwik oplossen, het kwik verdampen, en het achterblijvend goud smelten en wegen.

Echt goud onderscheidt men voorts door eene oplossing van koperchloride. Men laat deze op het te onderzoeken voorwerp droppelen, nadat het vooraf met een penseel met alkohol gereinigd is. Na ½ of 1 minuut neemt men het vocht met vloeipapier weg, waarna op valsch goud eene donkere plek achterblijft, welke men op echt goud niet ontwaart. Tot de belangrijkste scheikundige verbindingen van goud met niet-metalen behoort het chloor-goud, hetwelk ontstaat door zuiver goud in koningswater op te lossen, waarna men door uitdamping eene gele kristallijne massa bekomt. Lost men deze op in water, dan verkrijgt men als neêrslag door ijzervitriool metallisch goud in den vorm van een bruin poeder, — door ammoniak het knalgoud, — en door eene oplossing van tin het goudpurper. Dit laatste levert de fraaiste purperroode kleur voor het schilderen op porselein.

Men vindt in het voorkomen van goud in de natuur geene groote verscheidenheid, daar men dit metaal steeds in regelmatige gedaante en met min of meer groote hoeveelheden van andere metalen, doch altijd met zilver verbonden als gedegen goud aantreft, gedeeltelijk in de mijnen, ingesprenkeld in kwarts, zwavelkies (goudkies), bruinijzersteen, loodglans enz. (berggoud), gedeeltelijk als korrels en zelfs als klompjes in het zand van rivieren en alluviale gewesten (waschijoud).

Het grootste gedeelte van het goud, hetwelk op den aardbodem gewonnen wordt, is waschijoud, hetwelk zijn naam ontleent aan de manier, waarop men het verzamelt, namelijk door het uit het zand te wasschen. Het berggoud wordt tegelijk met het zilver uit ertsen verkregen. Men scheidt die 2 metalen door ze te koken met zwavelzuur. Dit laatste lost het zilver en koper op, terwijl het goud in den vorm van een poeder achterblijft.

Men gebruikt het goud inzonderheid tot het vervaardigen van muntstukken, die vooral in Engeland, Frankrijk, Noord-Amerika en Rusland in verbazend grooten getale in omloop zijn, — voorts tot grondstof voor talrijke voorwerpen, inzonderheid sieraden voor het vrouwelijk geslacht, — alsmede tot het vergulden van allerlei zaken, waartoe het goud tot zoo dunne blaadjes kan geplet worden, dat deze, ten getale van 9000 op elkaâr gelegd, gezamenlijk de dikte hebben van 1 Ned. streep.

Gouddraad, hetwelk men zeer dun kan uitrekken, bezigt men tot kantille-werk, passementen, borduursels enz.

De goudproductie over de geheele aarde beliep in 1867 eene som van bijna 278 millioen Pruissische thaler. Hiervan kwamen op Amerika bijna 100 millioen, waarvan nagenoeg de helft door Californië, Arizona, Nevada, Oregon en andere deelen der Unie werd opgeleverd, — 127 millioen op Australië met Nieuw-Zeeland en Tasmanië, — 111/2 millioen op Azië, hoewel hier de goudproductie (bijv. op Sumatra en Borneo) slechts bij raming kan worden aangewezen, — 31/4 millioen op Afrika, — 28 millioen op Rusland, — en 81/2 millioen op de overige rijken van Europa.