Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zilver

betekenis & definitie

Zilver (argentum), een metaal met het scheikundig teeken Ag, vindt men in zilverertsen als gedegen zilver en ook als legering (zilveramalgama), verbonden met arsenicum en antimonium, tellurium, zwavel, zwavelen antimonium, zwavel en arsenicum, zwavel en koper, zoutvormers enz., alsmede in de ertsen van andere metalen, van welke de geoxydeerde gewoonlijk minder zilver bevatten dan de gezwavelde. Het geringste zilvergehalte vindt men in de ijzerhoudende (zwavel- en magneetkies), — vervolgens in de zinkhoudende (zinkblende), — dan in de koperhoudende (koperglans, koperkies enz.), — en daarna in de loodhoudende (loodglans). Tot de uitzonderingen behoort het fahlerts, welks zilvergehalte wel eens tot 30°/0 klimt, zoodat het tol de zilverertsen kan gerekend worden. Loodglans bevat steeds zilver, doorgaans 0,01—0,03%, somtijds 0,5°/o en slechts zelden 1% in de gedaante van isomorph zwavelzilver.

Bij aanzienlijker zilvergehalte heeft men doorgaans eene insprenkeling van zilvererts in den loodglans. Arsenicum- en antimoniumertsen bevatten gewoonlijk zeer weinig zilver, wanneer zij niet met zilvererts zijn vermengd. Ook in bismuth-, nikkel- en kobaltertsen heeft men wel eens eenig zilver. Men verkrijgt het zilver langs den droogen of langs den natten weg. Deze laatste is in den jongsten tijd meestal gevolgd, en hij verschaft het voordeel van spoed en van geringer metaalverlies, vergezeld van minder omslag en kosten. Men zou dien nog meer inslaan, wanneer men niet vaak in zilverertsen zelfstandigheden aantrof, die eene volkomene afscheiding van het zilver belemmeren.

Het winnen van zilver langs den droogen weg geschiedt op verschillende wijzen. Gedegen zilver wordt bijv. te Kongsberg in Noorwegen in vuurvaste bekkens met vloeimiddelen (potasch, borax, glas enz.), een weinig ijzer tot ontleding van het zwavelzilver en met eenig lood gesmolten. Men onderwerpt voorts deze legéring aan eene oxydérende smelting op een poreusen bodem, waarbij het lood oxydeert, het oxyde in de poriën van den bodem afdaalt en het zilver achterblijft. Ook wordt gedegen zilver terstond met wat lood en ijzer op eene met eene poreuse massa bekleede ijzeren schaal in een vlam-oven uitgesmolten (fijn gebrand). Uit rijke zilverertsen, die althans 10% zilver en daarenboven zwavel, antimonium of arsenicum bevatten, wordt het zilver door afdrijving van het werklood verkregen, terwijl de overige bijmengselen door de lucht van een blaastoestel geoxydeerd of door het lood opgenomen worden; tevens bindt een ander gedeelte van het lood het vrijgemaakte zilver, hetwelk in dezen toestand den naam van blikker- of glanszilver draagt. Ertsen van middelmatig gehalte smelt men met eene voldoende hoeveelheid looderts.

Arme ertsen worden vóór het verlooden met zwavelkies en vloeimiddelen in een schacht- of vlam-oven gesmolten, waarbij het zwavelijzer uit het zwavelkies het zilver uit het erts opneemt en ruwsteen vormt, terwijl de aardachtige en oxydeerbare bijmengselen zich met de vloeimiddelen tot slakken verbinden. De ruwsteen met zijn vermeerderd zilvergehalte wordt vervolgens in een vloeibaren toestand met gesmolten lood omgeroerd, of met looderts in een schachtoven gesmolten, waarbij het zilver zich met het lood vereenigt. Op dergelijke wijze verloodt men ook andere ertsen (bismuth-, kobalt- en nikkelertsen). Zilverhoudend looderts wordt gesmolten, waarbij het zilver zich met het lood tot werklood vereenigt. Men bezigt hiertoe verschillende soorten van ovens, inzonderheid die van Pilz en van Raschette.

Koperertsen worden naar gelang van hun zilvergehalte met looderts tot werklood versmolten of afzonderlijk in ruwsteen herschapen, die vervolgens met lood behandeld wordt. Ertsen met gering zilvergehalte worden tot zilverhoudend zwartkoper versmolten waarna men dit laatste aan eene uitzijging of loutering onderwerpt.

Om het zilver uit het werklood te verkrijgen, neemt men zijne toevlugt tot afdrijving, waarbij tevens de vreemde bijmengselen worden afgescheiden, daar bij eene oxydérende smelting antimonium en arsenicum oxydéren en als metaalschuim weggenomen kunnen worden. Daarna oxydeert het lood en vloeit door eene buis uit den oven. Vervolgens blijft een brooze zilverkoek achter in den oven en is nog met eenige onzuiverheden, vooral lood, verontreinigd. Om het zilver smeedbaar te maken, wordt het in een kleinen toestel nogmaals aan eene oxydérende smelting onderworpen (geraffineerd).

De verouderde afdrijving is in den jongsten tijd veelal vervangen door eene methode, die het concentreren van het zilver bij een lagen warmtegraad in eene kleine hoeveelheid lood veroorlooft. Dit geschiedt door de kristallisatiemethode van Pattinson en door de zinkmethode van Parkes.

Van de methoden om zilver te verkrijgen langs den natten weg is amalgamatie de oudste. Deze werd in 1557 door Medina uitgevonden. Hierbij is de hoofdzaak, het zilver door voorbereidende middelen uit het erts te bevrijden en in een fijn verdeelden toestand te brengen, het daarna met kwik te binden, en uit de legéring (het amalgama) het kwik door uitpersen en gloeijen te verwijderen. Dit geschiedt door de Amerikaansche hoopen-amalgamatie (het patioverloop) inzonderheid in Mexico op deze wijze: men brengt fijn geklopt en geslibd zilvererts in afwisselende lagen met keukenzout (21/2—10%) op een plaveisel (patio), maakt daarvan een ronden hoop en doorwoelt dezen met de spade en door het trappen van muildieren, waarna men er eene zelfstandigheid bij voegt (koperchloride, uit keukenzout en kopervitriool ontstaan), welke bewerkt, dat reeds bij lage temperatuur chloor aan het in de ertsen aanwezige zilver wordt afgestaan. Daarna doet men een fijnen regen van kwik op den hoop nederdalen, die wederom doorwoeld en omgezet wordt. Daarbij neemt een gedeelte van het kwik het chloor uit het chloorzilver tot zich, en een ander gedeelte bindt het vrijgemaakte zilver. Vervolgens wordt de hoop in kuipen uitgewasschen, het op den bodem gezonken zilveramalgama door lederen zakken geperst om het overgebleven kwik te verwijderen, en daarna het amalgama onder eene ijzeren, boven water geplaatste klok verhit, waarbij het zilver achterblijft en het vlugtig geworden kwik in het water weder verdigt wordt. Deze methode kost echter veel tijd en veroorzaakt een aanmerkelijk verlies van kwik en zilver.

Om deze reden heeft men in Europa daarin de volgende wijziging aangebragt: de ertsen worden met keukenzout vermengd en in een vlam-oven of ronddraaijenden oven geroost, waarbij het zilver in het erts spoedig in chloorzilver verandert. Dit wordt gemalen en gezeefd en daarna in omwentelende vaten met water en per gestort. Bij die omwenteling van 10—12 maal in de minuut gedurende 2 uren ontneemt het ijzer aan het zilver zijn chloorgehalte, zoodat het zilver vrij wordt. Nu brengt men kwik in het vat en laat dit nog 18—20 uren omwentelen, om het zilver daarmede te verbinden. Is dit geschied, dan verdunt men de massa in het vat met water, laat het langzaam 11/2—2 uur omwentelen en vervolgens rustig staan, waarbij het amalgama op den bodem bezinkt en door middel van eene buis verwijderd kan worden. Het amalgama perst men uit in zakken van zwilk (wasdoek) en het overblijvende gloeit men uit in retorten.

In Noord-Amerika volgt men voorts nog eene andere methode; men wrijft er namelijk de ertsen fijn in ijzeren pannen onder toevoeging van kwik, water en eenige reagentia (keukenzout, kopervitriool, cyankalium enz.). Eene handelwijze, waarbij het gebruik van het dure kwik vermeden wordt, is aangewezen door Augustin in Mansfeld. Hij brengt het met keukenzout geroost en dus chloorzilver bevattend erts in een uitloogvat met een van gaten voorzienen lossen bodem, waarop zich een filtreertoestel van stroo en linnen bevindt. Hierin behandelt hij het met eene oplossing van keukenzout, waarbij het chloorzilver met het chloornatrium eene oplosbare dubbele verbinding aangaat, welke door een bak met koperen staven vloeit. Het zilver wordt door het koper neergeslagen, en men kan het in de gedaante van een koek daarvan wegnemen, die met zwavelzuur en water uitgewasschen en daarna gesmolten of in een vlam oven geraffineerd wordt. In plaats van het zilver is nu koper in de oplossing overgegaan , zoodat men de vloeistof door een bak met per leidt, waar het koper bij de oplossing van het per neerslaat. Ziervogel in Mansfeld heeft eene methode uitgevonden, die nog eenvoudiger is, omdat daarbij zelfs het keukenzout gemist kan worden, doch zij wordt weinig gevolgd, omdat daarbij antimonium, arsenicum en lood eene zeer belemmerende werking hebben.

Voor zilver- en goudbevattende koperverbindingen, vooral voor kopersteen en zwartkoper, heeft men de extractie door zwavelzuur ingevoerd, welke ook bij de bewerking van minder zuivere zelfstandigheden kan worden toegepast. Kopersteen, in den vlam-oven door smelting met zwaarspaat en kwarts nagenoeg geheel van per bevrijd, wordt voorts in zulk een oven dood geroost, dat is zooveel mogelijk in oxyde veranderd en dit omgeroerd in zwavelzuur van 49—50° Beaumé, hetwelk door heeten damp aan het koken is gebragt. Daarbij lost het koperoxyde op in het zuur, terwijl zilver en ook goud onopgelost achterblijven. Deze worden voorts in andere vaten wederom met verdund zwavelzuur en waterdamp uitgekookt, uitgeloogd, gefiltreerd, gedroogd en met loodhoudende zelfstandigheden tot werklood gesmolten, waarop men de afdrijving toepast. Goud- en zilverbevattend zwartkoper wordt ook wel op laatstgemelde wijze behandeld, doch doorgaans regtstreeks in houten kuipen met een lossen, doorboorden bodem gestort, met warm verdund zwavelzuur besproeid en daarna aan de lucht blootgesteld. Hierbij oxydeert het koper en lost als oxyde op in het zwavelzuur. De oplossing van kopervitriool, vermengd met onopgelost zilverslib, laat men door koelvaten loopen, waarbij het kopervitriool kristalliseert. Het onopgeloste zilverslib wordt vervolgens verlood.

De methode van Patera is hierin gelegen, dat men het door roosting met keukenzout verkregen chloorzilver niet oplost in eene warme geconcentreerde keukenzout-oplossing, maar in sene verdunde koude vloeistof van onderzwaveligzuur natrium, uit de oplossing het zilver als zwavelzilver door zwavelnatrium doet neerslaan en het zwavelzilver door roosting in zilver omzet. Ook kan men volgens de handelwijze van Claudet de oplossing van chloorzilver in eene keukenzoutloog met iodkalium vermengen en uit den neerslag van iodzilver het zilver door middel van zink verkrijgen. In den laatsten tijd heeft men het bovenvermeld blikker- of glanszilver ook langs galvanischen weg gezuiverd. Het wordt namelijk in een zuur bad aan de positieve pool opgelost en slaat neer op de negatieve pool, terwijl de onzuiverheden als slib op den bodem nederdalen.

Zuiver zilver verkrijgt men door chloorzilver te smelten met koolzuur natrium of door reductie van chloorzilver door middel van een ander metaal. Men bindt een stuk zink, waaraan een draad van zilver of platina bevestigd is, in eene vochtige dierlijke blaas, legt het in het met zeer slap zwavelzuur begoten chloorzilver en dompelt daarin den uit de blaas te voorschijn komenden draad. Het gereduceerde zilver wordt met eenig salpeter en borax gesmolten en boven de knalgasvlam gedestilleerd. Zuiver zilver kristalliseert in teerlingen of octaëders, is wit, vatbaar voor polijsting, harder en taaijer dan goud en minder taai dan koper, zeer rek- en smeedbaar, heeft een verbindingsgewigt van 108, een soortelijk gewigt van 10,505 (in gegoten toestand), smelt gemakkelijker dan goud en koper (bij omstreeks 1000° C.), wordt vlugtig bij een zeer hoogen warmtegraad, ontleent in gesmolten toestand zuurstof aan de lucht, die bij het stollen spattend ontwijkt, krimpt aanmerkelijk bij het verstijven, oxydeert niet in de lucht, maar alleen in een blaastoestel, verbindt zich regtstreeks met chloor, bromium en iodium, verandert van kleur door zwavel- en phosphorwaterstof, smelt zamen met zwavel, lost op in geconcentreerd zwavelzuur en in matig geconcentreerd salpeterzuur, levert met chroomzuur rood chroomzuur zilveroxyde, en wordt door onderscheidene metalen en reductiemiddelen, ook door organische zelfstandigheden, uit zijne oplossingen neergeslagen, waarbij dendritisch afgescheiden zilver den zilverboom (arbor Dianae) vormt, wanneer men kwik onder eene oplossing van salpeterzuur zilveroxyde zet. Men heeft van zilver een oxydule (Ag40), een oxyde (Ag20) en een superoxyde (AgO). Zijne oplossingen hebben eene bijtende, vergiftige werking, doch onder deze is salpeterzuur zilveroxyde nagenoeg alleen van belang. Men gebruikt zuiver zilver nagenoeg alleen tot het vervaardigen van scheikundige toestellen, en zilverlegéringen voor munten, sieraden enz. Ook maakt men hiervan praeparaten voor de photographie, voor de geneeskunde, tot het verzilveren van metaal enz.

Onder de metalen was het zilver mede het vroegst aan de menschen bekend, en het werd hier en daar in verbazingwekkende hoeveelheid gebruikt, bijv. naar de mededeelingen van Polybius te Ecbatana. De oude plaatsen, waar men zilver dolf, waren dezelfde als die, waar men goud vond. De Egyptenaren hadden zilvermijnen in Nubië en Aethiopië, de Athenera in Attica en Epirus. Het meeste zilver evenwel haalden de Phoeniciërs, Carthagers en Romeinen uit Spanje, en Hannibal vergaderde aldaar de middelen om oorlog te voeren tegen het Romeinsche Rijk. In de middeneeuwen leverde het hedendaagsche Oostenrijk eene groote hoeveelheid zilver. De mijnen van Schemnitz en Kremnitz, welligt reeds door de Romeinen geopend, werden in 746 en 770 weder ontgonnen; in de 16de eeuw verkreeg men een aanzienlijken schat van zilver in Joachimsthal, en in die dagen werd dat metaal ook verkregen bij Brixen, voorts uit loodglans b{j Pibram. De zilverertsen in Saksen werden in de 10de eeuw ontdekt en sedert 1169 opgedolven; men verhaalt, dat in de 15de eeuw groote schatten bij Schneeberg zijn verkregen. Ook de ontdekking der ertsen van den Rammelsberg dagteekent van de 10de eeuw, schoon men er eerst tegen het einde der 12de eeuw een aanvang heeft gemaakt met de ontginning.

In 1520 kwam de Andréasberg er bij en in 1554 de mijn bij Klausthal. Waarschijnlijk hebben ook de Arabieren in Spanje veel zilver gewonnen. De van ouds vermaarde mijn bij Guadalcanal kwam in handen der Fuggers en deze wisten daaruit groote rijkdommen te halen. In 1839 werden de mijnen der Siërra Almagrera in de provincie Almeria en in 1843 die van Hiendelencina in Guadalaxara ontdekt, terwijl men er ook veel zilver wint uit het looderts van den Siërra de Gador en van Cartagena. De zilvermijnen van Noorwegen en Zweden, schoon van ouds vermaard, hebben in den laatsten tijd niet veel opgeleverd; de beste is er die van Kongsberg, welke reeds in 1623 ontgonnen werd. In Groot-Brittanje verkrijgt men groote hoeveelheden zilver uit looderts. Eene groote verandering ontstond in de zilverproductie door de ontdekking van Amerika, nadat Cortez was doorgedrongen in Mexico. Dertig of veertig jaren later bloeide er de mijn-ontginning, en ook Peru leverde eerlang veel goud en zilver, vooral nadat in 1545 de rijke mijnen van Cerro de Potosi waren ontdekt.

De mijnen van Mexico en Peru leverden veel goud en zilver, maar op verre na zooveel niet als Californië en Australië in den jongsten tijd. In Amerika is de zilverproductie vooral toegenomen door de invoering der amalgamatie. In de 17de eeuw werden de zilvermijnen te Yauricocha of Pasco in het noorden van Peru geopend en met goed gevolg bewerkt. Toen voorts de strijd een aanvang nam, die eene scheiding tusschen Peru en Spanje veroorzaakte, verminderde ook de zilverproductie, maar deze vermeerderde aanmerkelijk, toen de aanvoer van kwikzilver uit Californië haar bevorderde. Maar bovenal werden rijke zilvermijnen ontdekt in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In NieuwMexico, Arizona, Utah, Nevada, Californië, Oregon, Dacota, Nebrasca en Colorado werden voortreffelijke ertsen in groote hoeveelheid gevonden, en de Comstockgang bij Virginia City in Nevada, in 1859 ontgonnen, leverde van 1862 tot 1866 eene waarde van 64 millioen dollars uit 1,6 millioen ton erts. De zilverproductie van Europa in één jaar wordt geschat op 300000 Ned. pond; daarvan leverden in 1874 Duitschland 155852, Oostenrijk 38495, Frankrijk 34000, Spanje 33000, Engeland 15838, Rusland 11799, Noorwegen 3500, Italië 3400 en Zweden 700 Ned. pond. In de Vereenigde Staten had de zilverproductie in 1875 eene waarde van 58 millioen dollars.

< >