Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Afscheiding

betekenis & definitie

Afscheiding, noemt men op het gebied der physiologie die werkzaamheid van hiertoe bestemde organen, waardoor bepaalde stoffen uit het bloed worden verwijderd. De afgescheidene vloeibare of gasvormige stoffen dragen in het Latijn den naam van secretiones. Eigenlijk bedoelt men met dit woord zoodanige stoffen, die niet bestemd zijn om terstond uit het ligchaam van planten of dieren te worden verbannen, maar om tot andere oogmerken ten behoeve des ligchaams te dienen, zoo als speeksel, gal, alvleeschsap, maagsap, slijm der slijmvliezen, vet, melk enz. Stoffen, die dadelijk uit het bewerktuigd geheel worden uitgedreven, noemt men in straks vermelde taal excretiones. Blijven deze in het bloed, dan veroorzaken zij ongesteldheden en zelfs den dood. Wanneer het koolzuur, dat door de longen wordt afgescheiden, eenige minuten in het bloed wordt opgesloten, dan is verstikking hiervan het gevolg. Tot de excretiones behooren voorts de urine, het zweet, en de kalkachtige schalen, die de eijeren der vogels, sommige weekdieren en de koraaldieren omgeven.

Er zijn evenwel ook andere afscheidingen op die plaatsen des ligchaams, waar eene vrije oppervlakte met een vlies is bekleed. Men geeft daaraan den naam van transsudationes (doorzweetingen), omdat men aanneemt, dat hierbij eene uitwaseming van waterachtige bestanddeelen uit het bloed plaats grijpt. Men neemt ze waar in het hartzakje, de borst- en buikholte, de geledingen, de hersenpan en de wervelkolom. Intusschen is het onderscheid tusschen afscheiding en doorzweeting niet groot, want in elk geval dringt eene stof uit het bloed door een vlies.

Het bloed is de bron van alle afscheidingsvloeistoffen, hoe aanmerkelijk deze ook mogen verschillen. Alle bestanddeelen der excretiones zijn reeds in het bloed voorhanden, want zij ontstaan door de stofwisseling overal in het ligchaam en worden vervolgens als nuttelooze, ja, schadelijke stoffen, daaruit verwijderd. De eigenlijke secretiones daarentegen ontstaan uit de bestanddeelen van het bloed; dit geschiedt in hiertoe bestemde organen, maar op eene wijze, die tot nu toe niet naar eisch is verklaard, hoewel het mogelijk is, dat men later hare vorming in het bloed zelf zal kunnen aanwijzen. Eenige bestanddeelen van de gal, kaasstof en melkzuur, heeft men daarin reeds ontdekt. Met betrekking tot het speeksel, het slijm, het maagsap enz. is men van gevoelen, dat zij omzettingen zijn van bestanddeelen van het bloed. Uit dit laatste verwijderen zich overal en ten allen tijde bepaalde bestanddeelen door middel van het net van mikroskopisch kleine haarvaten, waarin de slagaderen uitloopen en waaruit de aderen ontspringen. Daarin aan-schouwen wij een kanaalstelsel, dat zich door het geheele ligchaam verspreidt en welks naauwe buizen uit verbazend dunne vliezen zijn gevormd, waardoor eene uitwisseling van vloeistoffen mogelijk wordt. Omtrent de wijze, waarop dit geschiedt, raadplege men het artikel endosmose.

Die haarvaten omgeven op eene sierlijke wijze de deelen, die tot het volbrengen der afscheiding zijn bestemd, zoo als men bij de longcellen en de speekselklieren duidelijk kan waarnemen. De rangschikking van de haarvaten is evenwel bij de verschillende afscheidingswerktuigen zeer ongelijk, zonder dat wij rekenschap kunnen geven van dit verschijnsel. Ook die werktuigen zelven hebben eene zeer verschillende gedaante. Sommige vertoonen zich als vrij groote, min of meer vaste, parenchymateuse deelen, zooals de lever, de nieren, de speekselklieren, het alvleesch enz., andere zijn eenvoudige, aan het einde opgerolde kanalen, zoo als de zweetklieren, of hebben de gedaante van instulpingen, zooals de slijmvliesklieren, terwijl de weiachtige bekleedingen van de holligheden des ligchaams enkel uit eenvoudige met trilhaar bedekte vliezen bestaan, en nog andere vormen afgesloten cellen, zoo als de vetcellen en de Graafsche blaasjes. Bij alle afscheidingswerktuigen ontwaren wij het oogmerk om de grootst mogelijke oppervlakte in de kleinst mogelijke ruimte te bergen. Zoowel de parenchymateuse organen als de eenvoudige instulpingen eindigen alle in een blinden zak, gedeeltelijk in blaasjes, die aan het einde der fijn uitloopende kanalen gevonden worden, zoo als in de longen en in de speekselklieren. Bij andere vindt men een fijn kanaalstelsel, dat in lappen is verdeeld, zoo als bij de lever. Nog anders is het bij de nieren, die uit eene menigte opstaande fijn verdeelde kanalen zijn zamengesteld, in wier blinde uiteinden, die zich tot aan de oppervlakte uitstrekken, een haarvaatje afdaalt, dat tot een kluwen is zamengerold en op deze wijze eene groote afscheidings-oppervlakte doet ontstaan. De afscheidingswerktuigen brengen door eene afvoerende buis hunne afgescheidene stoffen terstond buiten het ligchaam, zoo als de longen, of in een ander ligchaamsdeel, zoo als de speekselklieren, die hun vocht in den mond, de lever en het alvleesch, die het in den twaalfvingerigen darm afleveren, of zij voeren het naar eene bewaarplaats, zooals de melk. De meer eenvoudige afscheidingswerktuigen, zoo als de zweetklieren en smeerklieren, geven hun inhoud aan de oppervlakte der huid, en de slijmvliesklieren aan de oppervlakte der slijmvliezen.

De afscheidingswerktuigen behooren tot die, welke men vegetatieve noemt, omdat zij niet aan den wil onderworpen zijn. Toch staan sommige met de gesteldheid des ligchaams in het naauwste verband, zoo als de afscheiding van melk, van tranen, van urine en zelfs van speeksel. Desgelijks kan de afscheiding, wegens den toestand van het ligchaam verminderen. Al wordt de afscheiding door den invloed van het zenuwstelsel gewijzigd, toch kan men niet verzekeren, dat deze wijziging tegelijk met dien invloed ophoudt; intusschen is het wel mogelijk, dat de zenuwen invloed hebben op de voor ’t overige niet aan den wil onderworpen spieren der afvoerende buizen.

De afscheiding is voor het levend ligchaam van het grootste belang. Gedeeltelijk bevordert zij de spijsvertering door het speeksel, het maagsap, het alvleesch en de gal, gedeeltelijk verwijdert zij de stoffen, die bij de stofwisseling onbruikbaar zijn geworden voor het ligchaam, gedeeltelijk vermeerdert zij de beweegbaarheid van sommige deelen door het slijm der oogleden, door de tranen en door het lidvocht, gedeeltelijk beschermt zij de uit- en inwendige oppervlakte des ligchaams tegen menigen schadelijken invloed door het slijm der slijmvliezen en het huid-smeer, gedeeltelijk zorgt zij voor de instandhouding der soort door hiertoe de noodige stoffen te leveren , en gedeeltelijk bevordert zij de ronding des ligchaams door het vet.

Ook bij de planten worden uit het voedend sap sommige stoffen afgescheiden, die door de plantenkenners in excretiones en secretiones worden verdeeld. Hier geschiedt de afscheiding in de cellen, waaruit de geheele plant zich ontwikkelt. Tot de excretiones behooren bij de bloemen die sappen, die men met den naam van honig bestempelt, en tot de secretiones die afscheidingen, welke binnen in de plant plaats grijpen en gewoonlijk toevallig zich aan de oppervlakte vertoonen, zoo als olie, hars en gom. Het is bekend, dat men bij de planten eene uitwaseming van gasvormige stoffen opmerkt; bij dat verschijnsel, hetwelk men de ademhaling der planten noemt, wordt de zuurstof afgescheiden, terwijl door de werking van het zonlicht op de groene deelen, vooral in de bladeren, eene scheiding of ontleding plaats heeft van het koolzuur in zijne bestanddeelen.

Men stelt zich de afscheiding in het dierlijk ligchaam op de volgende wijze voor: Het bloed stroomt uit het hart in de slagaderen, die zich in gedurig dunner takken verdeelen en eindelijk in de uiterst fijne haarvaten eindigen, welke als een netwerk alle deelen doordringen en omgeven. Vanhier gaat het bloed over in de haarvaten der aderen, die zich tot gedurig wijder aderen vereenigen en zich weder door middel der holle ader in het hart uitstorten. Al die bloedvaten zijn zoo met bloed gevuld, dat hunne veerkrachtige wanden eene zekere drukking hebben te verduren van deze vloeistof. Het bloed poogt dus overal aan zijn kerker te ontsnappen. Dit kan alleen geschieden langs de verbazend fijne openingen der haarvaten, maar deze openingen zijn op verre na niet groot genoeg, om het bloed in zijn natuurlijken toestand door te laten. Alleen sommige be-standdeelen van het bloed wringen er zich door heen, en men kan gemakkelijk begrijpen, dat die afgescheidene bestanddeelen verschillend zijn naar gelang van den aard der openingen, waar zij door heen geperst worden. Deze voorstelling is slechts eene poging om eene verklaring te geven van eene der levensverrigtingen, die alle in meerdere of mindere mate met een sluijer zijn bedekt.