Speeksel (saliva) noemt men de in de mondholte aanwezige vloeistof, een mengsel van mondslijm met het afgescheiden vocht der drie paren speekselklieren. Het speeksel reageert alkalisch en bevat doorgaans ½% vaste bestanddeelen. Tot deze behooren speekselstof (ptyaline) en rhodaankalium. De eerste is eene nog niet naauwkeurig bekende, met alkali verbonden organische giststof.
De speekselafscheidende klieren zijn de beide oorspeekselklieren, de beide onderkaaks- en de beide ondertongklieren. Op de afscheiding van speeksel hebben de zenuwen grooten invloed. Er loopen takken van de sympathische zenuw en van de aangezigtszenuw naar de speekselklieren, en eene prikkeling dier zenuwen doet aanstonds eene sterkere afscheiding van speeksel ontstaan. Middellijk wordt die afscheiding ook door den nervus trigeminus bevorderd. De hoeveelheid speeksel, bij een volwassen mensch in een etmaal afgescheiden, wordt geschat op 1½ Ned. pond. Eene vermeerderde speekselafscheiding ontstaat meestal door prikkeling der smaakzenuwen door middel van in de mondholte gebragte spijzen, — voorts door prikkeling van de gevoelszenuwen der mondholte, van de reuk-en maagzenuwen, wijders door het kaauwen en spreken, alsmede door de voorstelling van smakelijke spijzen, en eindelijk door bepaalde geneesmiddelen. Het speeksel vervult eene belangrijke rol bij de spijsvertering: het lost vele zelfstandigheden der voedingsmiddelen op, vermengt zich met drooge spijzen tot een vochtigen brij en bevordert door de ptyaline de omzetting van het onoplosbare zetmeel in oplosbare dextrine en druivensuiker. — Aan eene ziekelijke vermeerdering der speekselafscheiding geeft men den naam van speekselvloed (salivatio, ptyalismus). Deze komt min of meer voor bij alle ontstekingstoestanden van het slijmvlies van den mond; voorts bij de aanwezigheid van zweren, vooral bij kanker, bij verlamming van de aangezigtszenuw en inzonderheid bij een overmatig gebruik van kwik.
Bepaaldelijk lijden zulke personen aan speekselvloed, die veel met kwikpraeparaten moeten omgaan of kwikdampen inademen, zooals de werklieden in kwikzilvermijnen en spiegelfabrieken. Ook het innemen van kwikpraeparaten doet alligt speekselvloed ontstaan. Zwakke, slecht gevoede menschen worden er eer door aangetast dan sterke en goed gevoede. Voorts wordt speekselvloed gewekt door het gebruik van een afkooksel van folia Iaborandi of van het daarin aanwezige alkaloïde (pilocarpine). Speekselvloed is echter geen gevaarlijk verschijnsel en wordt tegengegaan door een gedurig spoelen van den mond met eene oplossing van chloorzure of overmangaanzure kali enz. Is hij echter een gevolg van kwikzilververgiftiging, dan moet deze laatste met de daartoe voorgeschreven middelen worden behandeld.