Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Physiologie

betekenis & definitie

Physiologie noemt men de leer der natuurlijke verrigtingen van het bewerktuigd ligchaam of in meer beperkten zin die der verschijnselen van het levend ligchaam van den mensch. Met betrekking tot de dieren noemt men haar vergelijkende physiologie en met betrekking tot de planten geeft men haar den naam van plantenphysiologie. Gewoonlijk wordt de psychologie (zielkunde) niet tot de physiologie gerekend, doch zij, die alle verschijnselen van het leven des geestes aan physiologische oorzaken toekennen, beschouwen natuurlijk de psychologie als een deel der physiologie. Intusschen heeft men tot nu toe de werkzaamheden des geestes slechts zelden tot een onderwerp gemaakt van physiologisch onderzoek, en de hiertoe aangewende pogingen heeft men in den jongsten tijd vereenigd onder den naam van psychophysica — eene inductieve behandeling der psychologie.

Intusschen is het moeijelijk, tusschen physiologie en psychologie eene grenslijn te trekken. Men is er voorts aan gewoon geraakt, de physiologie als eene tegenstelling van de pathologie (ziekteleer) te beschouwen; het is intusschen beter, de pathologie als een onderdeel der physiologie aan te merken. Wij houden ons evenwel hier aan de gewone beteekenis van het woord physiologie, als omvattend de leer der verrigtingen van het gezonde dierlijke ligchaam en van zijne gezonde deelen. Hare voornaamste grondslagen zijn de natuur-, schei- en ontleedkunde en de weefselleer. Met deze hulpmiddelen gewapend, vestigt de physiologie het oog op ’s menschen ligchaam, neemt alle verschijnselen waar, bepaalt hun onderling verband, en zoekt daaruit algemeene wetten af te leiden. Vooral poogt zij de kennis dier verschijnselen door proeven op levende dieren uit te breiden.

Deze proefondervindelijke physiologie heeft inzonderheid in de tweede helft onzer eeuw belangrijke uitkomsten opgeleverd. Daar echter de natuur talrijke proeven doet in velerlei ziekten, zijn het ziekbed en de sectie van groot gewigt tot beantwoording van sommige physiologische vragen. Wanneer wij in eene reeks van gelijksoortige ziektegevallen telkens eene bepaalde anatomische afwijking in een of ander orgaan opmerken, zullen wij hieruit gevolgtrekkingen afleiden, welke ons tot eene nadere kennis leiden van het te voren raadselachtig orgaan. Hier ontdekken wij het verband van de physiologie met de practische geneeskunde; iedere ervaring op het eene gebied verspreidt licht over het andere. Wat wij gezegd hebben van de waarnemingen aan het ziekbed, blijft ook geldig van de vergelijkende ontleedkunde, die, zooals Haller reeds beweerde, de rijkste bron is der physiologische wetenschap. Immers de vormverscheidenheid van bepaalde organen bij verschillende klassen en soorten van dieren geeft ons belangrijke inlichtingen omtrent hunne wezenlijke bestemming.

Gewoonlijk splitst men de physiologie in de leer van de vegetatieve (plantaardige) en in die van de animale (dierlijke) verrigtingen. De eerste vindt men bij planten en dieren en bestaan in de verplaatsing der organische stof en in de stofwisseling. Zeer eigenaardig is de beweging of de omloop der bestanddeelen in het ligchaam. Deze bewegingen zijn of enkel verplaatsingen (afhankelijk van de werking der zwaarte of van die der naburige moleculaire krachten), waarbij een deeltje zonder verandering van scheikundig zamenstel voor en na een integrérend bestanddeel van verschillende ligchaamsdeelen wordt en alzoo op verschillende tijden medewerkt tot het volbrengen van de werkzaamheden van verschillende organen, — of' zij gaan vergezeld van scheikundige veranderingen. De belangrijkste vegetatieve verrigtingen zijn: de spijsvertering, de opslorping der uit de spijzen bereide voedende sappen, de vorming van chyl en bloed, de bloedsomloop in het ligchaam, de voeding der afzonderlijke organen, het ontstaan, de beweging en de vervorming der sappen, de ademhaling, de afscheiding der huid, de urine-vorming en de dierlijke warmte, — voorts die welke tot instandhouding der soort dienen, namelijk: de menstruatie, de ei- en zaadvorming, de voortplanting, de zwangerschap, de ontwikkeling van het foetus, de geboorte, het kraambed, het zogen enz. De animale verrigtingen komen uitsluitend voor in het ligchaam van dieren; het zijn de werkzaamheden van het zenuw- en spierenstelsel. Daartoe behooren: de beweging, de gewaarwordingen der zintuigen, de eigene waarnemingen van de gesteldheid des ligchaams, de regtstreeksche invloed van het zenuwstelsel op de vegetatieve verrigtingen en eindelijk de psychische werkzaamheden.

De geschiedenis der physiologie is als het ware zamengeweven met die der geneeskunde, en welligt kan men zeggen: de geschiedenis der physiologie is die der geneeskunde. Zoolang de hulpwetenschappen der physiologie, namelijk de ontleed- en scheikunde, zich nog in hare kindsheid bevonden, bleef ook de physiologische kennis zeer gebrekkig, en men poogde het gemis van erkende feiten te vergoeden met onderstellingen en wijsgeerige bespiegelingen, die eeuwenlang schering en inslag vormden der geheele geneeskundige theorie. De physiologische kennis van de artsen der Oudheid en der middeneeuwen was uiterst gering, hetwelk vooral in het oog loopt, wanneer men opmerkt, hoeveel zij waanden te weten. Daar het ontleden van lijken tot aan het einde der 15de eeuw tot de zeldzaamheden behoorde, ontbrak in dien tijd de grondslag voor de physiologie. Toen echter in den aanvang der 16de eeuw de ontleedkunde in Italië, vervolgens ook in Frankrijk en Engeland en na den Dertigjarigen Oorlog in Duitschland begon te bloeijen, werden tevens de fundamenten gelegd voor de physiologie, vooral omdat men eerlang zich bezig hield met de studie der vergelijkende ontleedkunde. De physiologie deed voorts een reuzenstap bij de ontdekking van den bloedsomloop door Harvey in 1619. Niet minder belangrijk zijn voorts de waarnemingen van Harvey over de voortplanting der dieren, waaruit hij de physiologische wet afleidde, dat de mensch bij zijn ontstaan alle ontwikkelingsvormen der lagere dieren doorloopt. Gewigtig was voorts de door Aselli te Cremona in 1622 gemaakte ontdekking der chylvaten, die het melksap uit het darmkanaal opslorpen, zich tot de melkborstbuis vereenigen en hun inhoud in de linker ondersleutelbeens-ader uitstorten.

Kort daarna ontdekten Rudbeck in Zweden en Bartholin in Denemarken de watervaten in het dierlijk ligchaam. Vele andere belangrijke bijdragen tot eene meer naauwkeurige kennis der ligchaamsverrigtingen van den mensch zijn uit dien tijd afkomstig. Wijders hadden twee uitvindingen uit die dagen een onberekenbaren invloed op de physiologie, namelijk: die van den microscoop en die der kunst om door inspuiting van bepaalde zelfstandigheden in de bloed- en watervaten deze tot in hunne verste vertakkingen zigtbaar te maken. Marcello Malpighi (1628—1694), lijfarts van paus Innocentius XII, is de vader der microscopische anatomie. hij was de eerste, die zich van zeer bolle lenzen bediende, om het fijne weefsel der organen gade te slaan. De beide Nederlanders Leeuwenhoek (1632—1723) en Swammerdam (1627—1680) deden gewigtige ontdekkingen op het gebied der microscopische anatomie, en hun landgenoot Ruysch (1638— 1731) bragt de door Swammerdam uitgevondene methode om de fijne bloedvaten met verstijvende massa’s te vullen, tot een hoogen trap van volkomenheid. Grooten roem op het gebied der physiologie verwierf Albrecht von Haller, de grootste geleerde van zijn tijd (1708—1777) en de schrijver van het hooggeprezen werk: „Elementa physiologiae (1767—1767, 8 dln)”. Op den grondslag der door von Haller en Wolff geschetste ontwikkelingsgeschiedenis van 's menschen ligchaam en op dien der ontleedkunde, welke een groot aantal ijverige beoefenaars vond, ontwikkelde zich de physiologie in de tweede helft der voorgaande eeuw met ongemeene snelheid.

Daarenboven heeft in dien tijd de vooruitgang der scheikunde, inzonderheid de ontdekking der zuurstof door Priestley (1774), die ontwikkeling krachtig bevorderd. Door Priestley en Lavoisier werd het scheikundig verloop bij de ademhaling opgehelderd. Eene merkwaardige ontdekking van Galvani was wijders die van den invloed der electriciteit op de zenuwen en spieren; zij werd later aangevuld door du Bois-Reymond te Berlijn. In onze eeuw heeft zich eindelijk de physiologie door de vereenigde pogingen van uitstekende beoefenaars in alle landen van Europa tot eene allerbelangrijkste wetenschap ontwikkeld. De studie der physiologie wordt aan de voornaamste hoogescholen in physiologische laboratoria met grooten ijver voortgezet, en de hedendaagsche ontwikkeling der natuur-, schei- en werktuigkunde komt haar uitnemend te stade. In ons land heeft zich vooral de hoogleeraar Donders te Utrecht jegens die wetenschap verdienstelijk gemaakt, terwijl als leerboeken voor de physiologie worden aanbevolen dat van Funke (6de druk, 1876), dat van Brücke (2de druk, 1876) en dat van Vierordt (5de druk, 1877).

< >