Aeschines, een leerling van Socrates, onderscheidde zich door zijne liefde jegens zijnen leermeester. Hij verkeerde eenigen tijd te Syracuse aan het hof van Dionysius, keerde na den val van dezen naar Athene terug, en verwierf er door het geven van onderwijs en het opstellen van pleitredenen een schraal onderhoud. Hij vervaardigde zeven gesprekken, waarvan slechts eenige fragmenten zijn bewaard gebleven.
Meer bekend is de redenaar Aeschines. Deze aanschouwde in het jaar 389 vóór Christus het levenslicht als een zoon van arme ouders. Zijn vader Tromes was slaaf bij een Athener, die aan het hoofd eener school stond, en zijne moeder Empusa hield zich bezig met een verachtelijk handwerk. De zoon ondersteunde eerst zijnen vader, verhuurde zich vervolgens aan de gymnasien als voorvechter en werd reeds vroeg volleerd in leugen en bedrog, waardoor hij het Atheensche burgerregt verwierf. Nu veranderde hij den naam, dien hij van zijn vader geërfd had, en trad als schrijver en wetvoorlezer in dienst van de volksmenners Aristhophon en Eubulus. Die betrekking strookte weinig met zijne eerzucht, zoodat hij eerst tooneelspeler werd en vervolgens als krijgsman roem verwierf in de veldslagen bij Mantinea (363) en Tamyna (348). Als schrijver schijnt hij zich te hebben bekend gemaakt met het Attische regt, want drie jaar vroeger dan Demosthenes zien wij hem plotselijk optreden als redenaar, waartoe hij van de natuur groote gaven had ontvangen. Met Demosthenes nam hij deel aan een gezantschap (347), dat naar Philippus, koning van Macedonië, werd afgevaardigd, om over den vrede te onderhandelen. Het schijnt, dat deze listige Vorst hem bij die gelegenheid voor zijne belangen gewonnen heeft, want van dien tijd af dagteekent de vijandschap tusschen hem en Demosthenes welke met den staatkundigen toestand van Athene in het naauwste verband staat. Naauwelijks was hij van een tweede gezantschap naar Philippus teruggekeerd, toen Demosthenes en Timarchus hem van landverraad beschuldigden. Door eene wederkeerige aanklagt wist hij niet alleen aan het dreigend gevaar te ontkomen, maar hij behaalde tevens door zijne redevoering, die een treurig tafereel ophangt van het toenmalig zedebederf te Athene, eene glansrijke overwinning op zijne tegenstanders. In weerwil van de ernstige vermaningen van Demosthenes, gaven de Atheners gehoor aan de ijdele beloften van Philippus. Niet lang daarna was Aeschines de afgevaardigde der Atheners naar de vergadering der Amphictyonen. De vijandschap tusschen hem en Demosthenes barstte uit (343), toen laatstgenoemde hem op nieuw het verraad voor de voeten wierp, dat hij tijdens zijne tweede zending naar Macedonië had gepleegd. Hierop antwoordde Aeschines in een verdedigingsschrift, dat wij thans nog bezitten. De uitkomst van dezen strijd is onbekend. Dit weten wij, dat Aeschines van dien tijd af als een verbitterde vijand van Demosthenes optrad en steeds de belangen van Philippus zocht te bevorderen. Hij was oorzaak van den tweeden heiligen oorlog tegen Locris, waarin de Koning van Macedonië, door den raad der Amphictyonen tot opperveldheer benoemd, met zijn leger Locris binnentrok en zelfs Athene bedreigde, waar de aloude vaderlandsliefde door de krachtige taal van Demosthenes yoor de laatste maal uit hare sluimering werd opgewekt. De slag bij Chaeronea besliste over het lot van Athene en Griekenland, maar de overwinnaar nam tegenover de overwonnenen de meest mogelijke gematigdheid in acht. Vruchteloos poogde Aeschines te Athene het volk tegen Demosthenes op te ruijen. Het belastte dezen met de eervolle taak, om eene lijkrede te houden op hen, die bij Chaeronea waren gesneuveld. Aan Aeschines bleef niets anders over dan eene aanklagt in te brengen tegen Ctesiphon, die het voorstel gedaan had, om aan Demosthenes wegens diensten, aan het vaderland bewezen, eene gouden kroon toe te kennen, — eene aanklagt, die eerst 8 jaar later (330) behandeld werd, toen de staatkundige omstandigheden door den dood van Philippus en de veroveringen van Alexander aanvankelijk waren gewijzigd. De redevoering, bij die gelegenheid door Aeschines gehouden met het doel om het staatkundig aanzien van Demosthenes te vernietigen, is door alle tijden heen als een meesterstuk van welsprekendheid beschouwd. Niettemin verwierf Demosthenes met zijne beroemde pleitrede Voor de Kroon de overwinning. Aeschines verliet dien ten gevolge Athene en begaf zich eerst naar Klein-Azië en vervolgens naar Rhodus, waar hij eene beroemde school voor redenaars stichtte. Eindelijk verhuisde hij naar Samos, en stierf aldaar in 314.
Schoon hij veel vaker als redenaar is opgetreden, heeft hij, behalve de drie genoemde, geene pleitredenen op schrift gesteld. Hij en Demosthenes waren de grootste redenaars hunner eeuw. Wel moet hij voor dezen onderdoen, wanneer wij zien op de rangschikking en degelijke bewerking der stof, en vooral wanneer wij het oog vestigen op zijn zedelijk karakter, maar hij onderscheidt zich tevens door eene ongemeene vaardigheid en gemakkelijkheid van spreken, door keurige en schitterende taal en door zijne wegslepende kracht. Gewoonlijk sprak hij naar de ingeving van het oogenblik, en hij had zich het spreken voor de vuist zoo eigen gemaakt, dat hij als de uitvinder daarvan wordt aangemerkt.