Adelung (Johann Christoph) was een Duitsch taalgeleerde, die den 8sten Augustus 1702 in het dorp Spantekow bij Anklam geboren werd, aldaar en te Kloster-Bergen het schoolonderwijs genoot en vervolgens te Halle in de theologie studeerde. In 1759 werd hij benoemd tot hoogleeraar aan het Evangelisch gymnasium te Erfurt, maar hij liet deze betrekking varen en verschafte zich te Leipzig een voldoend onderhoud met correctie-werk. Hij legde zich met ijver toe op de kennis van zijne moedertaal.
In zijn “Versuch eines vollständigen grammatisch-kritischen Wörterbuchs der hochteutschen Mundart” (1—4 deelen, Leipzig 1774—1786) verklaart hij de woorden uit hunne afleiding en staaft hij de aangewezene beteekenis en schrijfwijze met voorbeelden uit de werken van goede schrijvers. Door het verzamelen en rangschikken der bouwstoffen verkreeg hij een diep inzigt in den bouw der moedertaal, zoo als bleek uit zijne “Teutsche Sprachlehre für Schulen” (Berlin 1781) en uit zijn “Umständliches Lehrgebäude der teutsche Sprache” (Leipzig 1782, 2 deelen). Nog onderscheidene andere taalkundige werken heeft hij uitgegeven. Zijne groote bekwaamheid werd op prijs gesteld. Hij ontving eene benoeming naar Berlijn en naar Dresden. Deze laatste nam hij aan, en hij begaf zich in 1787 derwaarts als hofraad en opperbibliothecaris. Hij overleed den 10den September 1806.
Friedrich von Adelung, een neef van den voorgaande, werd den 25sten Februarij 1768 te Stettin geboren. Hij studeerde te Leipzig in de regten en wijsbegeerte en vergezelde vervolgens eene adellijke dame op hare reizen door Midden- en Zuid-Europa. Na zijn terugkeer, in 1793, begaf hij zich naar Riga, en later naar Petersburg, waar hij de betrekking van censor en vervolgens van directeur van den Hoogduitschen schouwburg bekleedde. Keizer Paul I benoemde hem tot onderwijzer van zijne beide jongste broeders, en vervolgens tot directeur van het Oostersch Instituut. Von Adelung stierf den 30sten Januarij 1843. Hij heeft onderscheidene taal-, geschied- en oudheidkundige werken nagelaten.