Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leipzig

betekenis & definitie

In grootte de tweede, maar wegens hare welvaart en haar gewigt de eerste stad van het koningrijk Saksen, tevens de hoofdstad van een evenzoo genoemd district, ligt in het noordoostelijk gedeelte des lands, niet ver van de Pruissische grenzen, in eene groote, vruchtbare vlakte, door de Pleisze, de Elster en de Parthe, die zich in de nabijheid der stad vereenigen, mild besproeid. Men verdeelt deze in de eigenlijke stad, de voorsteden en den nieuwen aanbouw. De eigenlijke stad, te voren door muren omgeven, is klein en in wijken verdeeld, naar wier namen ook zoovele voorsteden genoemd zijn.

Deze laatste, vervolgens met ééne vermeerderd, zijn aanmerkelijk verfraaid en door een nieuwen kring van voorsteden omgeven. In de eigenlijke stad heeft men het marktplein, voorts tusschen de eigenlijke stad en de voorsteden onderscheidene andere prachtige pleinen. Het aantal inwoners is er in de jongste 30 jaren aanzienlijk vermeerderd en bedraagt ongeveer 110000, terwijl dat der onmiddellijk aangrenzende dorpen nagenoeg 30000 beloopt.

Het aantal merkwaardige gebouwen is te Leipzig niet groot. De kerken onderscheiden zich niet door belangrijkheid. Tot de fraaiste bouwgewrochten behooren het muséum, in 1856 tot 1858 naar het ontwerp van Lange verrezen, de schouwburg van 1864 tot 1868 opgetrokken voor de som van ruim 558000 thaler, naar het plan om Langhans, het Augusteum of de zetel der universiteit, van 1831 tot 1836 naar het ontwerp van Schinkel door Geutebrück gebouwd, het Fridericianum, in 1843 gesticht, en het Mauricianum, in 1849 voltooid, — voorts laboratoria voor chemie, physiologie en pathologie, een natuur- en een ontleedkundig instituut, — alsmede de beurs, het postkantoor en onderscheidene schoolgebouwen. Men ziet er standbeelden van Thaer (van Rietschel), van Gellert (van Knaur) enz. De stad is voorts vermaard door hare universiteit, door hare markten (Messen), door haren boekhandel, en door de veldslagen, welke in hare nabijheid zijn geleverd.

De universiteit te Leipzig is gesticht den 4den December 1409, en haar eerste rector was Otto von Münsterberg. In 1415 werd er eene geneeskundige faculteit aan toegevoegd, doch eerst in 1438 benoemde men daarvoor 2 hoogleeraren. De universiteit verzette zich met kracht tegen de Hervorming, en toch werd keurvorst Maurits haar tweede stichter, daar hij haar de inkomsten van groote geestelijke goederen benevens 5 dorpen schonk. Ook werd er ten behoeve van onbemiddelde studenten voor een convictorium (gemeenschappelijk eethuis) en voor een aantal beurzen gezorgd. Van de latere Saksische vorsten bevorderde vooral koning Friedrich August I de belangen der hoogeschool, terwijl ook onder de regéring van Friedrich August II en vooral van koning Johann veel tot verbetering dier inrigting is geschied. Alleen in de stad bezit zij 41 gedeeltelijk aanzienlijke eigendommen, en de legaten, erfmakingen enz. bedragen 750000 thaler. Het aantal studenten, dat in de jaren 1810—1830 nog 1300 bedroeg, daalde vervolgens beneden 800, maar bereikte in den laatsten tijd het cijfer van ruim 2200, zoodat het in aantal studenten van de Duitsche hoogescholen alleen door Berlijn overtroffen wordt. Men heeft er omstreeks 50 gewone hoogleeraren en bijna even zooveel buitengewone, alsmede meer dan 20 privaatdocenten.

Vele van hen behooren tot de geleerdste mannen van Duitschland. Het eindcijfer der begrooting ten behoeve der universiteit bedraagt in het jaar ongeveer 170000 thaler. Aan de universiteit is voorts eene boekerij verbonden van 200000 deelen en 2500 handschriften, eene verzameling van munten, een muséum voor zoölogie, mineralogie en pharmacognosie, eene zoötomische verzameling, eene sterrewacht (in 1862 nieuw gebouwd), eene physisch-technologische verzameling, een botanische tuin, een académisch herbarium, een hospitaal voor kliniek, een instituut voor polykliniek, een instituut voor oogheelkunde, eene school voor landbouw enz. Wijders heeft men te Leipzig een aantal seminariën voor godgeleerden, letterkundigen, onderwijzers enz., — alsmede 2 gymnasia, van welke het eene sedert 1872 in een nieuw gebouw is gevestigd, terwijl ook voor het andere een plan werd ontworpen, eene reaalschool, 5 burgerscholen, eene hoogere burgerschool, eene dergelijke voor meisjes, eene handelsschool, eene inrigting voor leerlingen voor den boekhandel, een doofstommen- en een blinden-instituut enz. Men vindt er vervolgens eene Koninklijke Académie van Beeldende Kunst, onderscheidene schouwburgen en een conservatorium voor muziek. Tot de genootschappen te Leipzig telt men de Koninklijke Saksische Académie van Wetenschappen, het genootschap van Jablonowski, het genootschap voor Oostersche talen, het Sterrekundig, het Duitsch, het Natuurkundig, het Grieksch, het Godgeleerd en het Geneeskundig Genootschap, de Vereeniging van vrienden der Aardrijkskunde, enz. Ook bestaat er eene stedelijke bibliotheek met 80000 deelen en 2000 handschriften.

Hoogst belangrijk zijn te Leipzig de markten (Messen), die er jaarlijks ten getale van 3 worden gehouden. Verbazend is het aantal centenaars, in handelswaren aldaar aangebragt. Vooral vindt men er tabak, leder, garens, ruwe en geverfde zijde, katoenen en wollen stoffen, porselein, aardewerk, glas, koren, petroleum, geestrijke dranken en papier. De stad is trouwens het vereenigingspunt van een groot aantal spoorwegen, vanhier zich uitstrekkende naar Dresden, Magdeburg, Berlijn, Thüringen, Borsdorf, Chemnitz, Zeitz, Meuselwitz enz., terwijl het er niet ontbreekt aan banken, crediet-inrigtingen, verzekeringmaatschappijen enz.

Van groot gewigt is vooral de boekhandel te Leipzig. Deze stad is de stapelplaats en het middelpunt van den geheelen Duitschen boekhandel, ook voor het buitenland. Men heeft er omstreeks 250 firma’s, van welke zich 114 uitsluitend met het uitgeven van geschriften, 20 alleen met commissiehandel, 20 bepaald met muziekhandel, en de overige met uitgave, commissie- en antiquaarhandel bezig houden. Algemeen bekend zijn de firma’s: Brockhaus, Breitkopf en Härtel, Engelmann, Hirtel, Spanier, Tauchnitz, Teubner, Vosz, Weigel, Weber, Kirchhoff en Wigand en Köhler. Aan sommige van deze zijn groote boekdrukkerijen verbonden. In het algemeen is er het aantal boekdrukkerijen en boekbinderijen verbazend groot, terwijl het er tevens niet ontbreekt aan lettergieterijen, notendrukkerijen, inrigtingen tot vervaardiging van hout-, koper- en steengravures enz. Ook worden er gedurig groote boekverkoopingen gehouden.

Onderscheidene takken van fabrieknijverheid beginnen er zich meer en meer te ontwikkelen, vooral in het kerven van tabak en het maken van sigaren, in het vervaardigen van wasdoek, naaimachines, piano’s, brandkasten, natuurkundige instrumenten, fijne oliën, chemicaliën, lakken en vernissen, chocolade, linnen goederen, kleedingstukken, bier enz.

Men heeft er eene handelsregtbank en onderscheidene andere ligchamen van regtspleging en bestuur, en het eindcijfer der stedelijke begrooting is omstreeks een millioen thaler. Bijna de helft daarvan moet door hoofdelijken omslag verkregen worden. Tot de inrigtingen der stad behooren nog eene waterleiding, eene gasfabriek en een paar restaurants, terwijl door particulieren zwem- en bad-inrigtingen en gymnastiescholen zijn gebouwd. Het verkeer in de stad wordt bevorderd door ongeveer 400 huurrijtuigen, 5 omnibuslijnen en een tramway. Van de talrijke uitspanningsplaatsen vermelden wij vooral het „Schutzenhaus” met zijne zalen en tuinen, met zijne concerten, illuminatiën en tooneelvoorstellingen. Ook ontbreekt het er niet aan groote hotels, die in de behoeften voorzien der talrijke vreemdelingen, die aanhoudend Leipzig bezoeken, om er voedsel te vinden voor den geest en ontspanning voor het ligchaam. Voor dit laatste komt inzonderheid eene wandeling naar het nabijgelegene, hoogst bevallige Rosenthal in aanmerking.

Aangaande de geschiedenis van Leipzig vinden wij het volgende vermeld: Men meent, dat koning Hendrik I bij het vereenigingspunt van de Pleisze en de Parthe een burgt heeft gebouwd, in wiens omtrek een dorp ontstond, Lip of Lipa genaamd, een woord hetwelk in het Slawisch linde beteekent. Eerst in 1015 werd het versterkt en eene eeuw later tot eene stad verheven, welke keizer Hendrik II ten geschenke gaf aan den bisschop van Merseburg. Onder markgraaf Otto de Rijke (1156— 1189), die aan de stad een paar jaarmarkten vergunde, ontwikkelde zich Leipzig meer en meer, zoodat zij toen reeds 6000 inwoners telde. Destemeer had de stad te Iijden onder Dietrich de Bedrukte (1197—1221), die in 1216 een onvoordeelig verdrag met haar sloot, maar 2 jaar later zich door list van haar meester maakte en er 3 hechte sloten bouwde, om de inwoners in toom te houden. Meer en meer ontwikkelde er zich de welvaart, en onder Dietrich von Landsberg (1263—1283) bloeiden er handel en nijverheid. De Leipziger burgers gedroegen zich dapper in den strijd tegen den markgraaf van Brandenburg (1292) en Adolf van Nassau (1307). In de 14de eeuw werd de stad grooter en magtiger en in de 15de nam zij deel aan den wereldhandel. Een gewigtig feit was voor haar de stichting der universiteit, welke niet weinig medewerkte tot haren bloei.

In den Hussieten-oorlog nam de handel meer en meer de wijk binnen hare beveiligende muren. In 1459 kwam er de derde jaarmarkt bij, terwijl zij na de verdeeling van Saksen in 1485 belangrijke voorregten verwierf. Het Leipziger Colloquium of het mondgesprek, door Luther, Eck en Karlstadt te Leipzig gehouden, werkte veel mede tot de verbreiding der Hervorming; toch waren vele hoogleeraren der universiteit van deze afkeerig. Georg de Gebaarde was van meening, dat hij met het zwaard een einde kon maken aan de nieuwe leer, zoodat vele burgers onthoofd en andere verbannen werden. In 1537 zag hij zich gedwongen aan den raad te vergunnen, de goederen van de kloosters, welke door de monniken verlaten waren, aan te koopen, en onder zijn broeder Hendrik de Vrome maakte de Hervorming zich in korten tijd van Leipzig meester. Gedurende den Schmalkaldischen Oorlog moest de stad eene belegering verduren van den keurvorst Johann Friedrich (1547), waarbij de voorsteden geheel en al in asch werden gelegd. Daarom wijdde keurvorst Maurits groote zorg aan Leipzig en vooral aan de universiteit. Gedurende den Dertigjarigen Oorlog werd de stad bij herhaling ingenomen door vriend en vijand en hierbij ging haar welvaart nagenoeg te gronde.

In het midden der 17de eeuw begon de boekhandel er eene hooge vlugt te nemen, en de komst van vele Fransche uitgewekenen na de opheffing van het Edict van Nantes gaf er aanleiding tot het stichten eener Gereformeerde kerk. Koning Augustus I verleende haar voorts in den aanvang der 18de eeuw belangrijke voorregten. Noodlottig was voor Leipzig echter de Zevenjarige Oorlog; zij moest daarin groote schattingen opbrengen, terwijl de pachters der munt er slecht geld in omloop bragten. Groot was er voorts de ellende der ingezetenen gedurende den Oorlog van Frankrijk met Rusland, daar zij in 1812 schier aanhoudend met inkwartiering werden geplaagd. Den laatsten Maart 1813 werd zij door een korps Kozakken ingenomen, doch den 2den Mei, na den slag bij Lützen, bezette generaal Lauriston de stad en werd eerlang (4 Mei) gevolgd door het korps van den maarschalk Ney. Groot was de verslagenheid der burgers, toen de Fransche bevelhebber den 21sten Junij Leipzig in staat van beleg verklaarde, de uitlevering van alle wapens eischte en de oprigting beval van eene burgergarde van 8000 man, die eerst later, onder het Russisch gezag, werd afgedankt. Den 11den Julij verscheen Napoleon in de stad, deed de troepen op de markt de revue passéren en hief den 17den Julij den staat van beleg op. Nadat de hertog van Padua de stad verlaten had, verscheen den 29sten September Marmont, die haar met palissaden versterkte.

Den 11den October trok Augereau binnen hare muren, en den 14den Napoleon met den koning van Saksen, doch eerstgenoemde vestigde zijn hoofdkwartier te Reudnitz. Gedurende den Volkerenslag — zie later — beleefden de burgers van Leipzig dagen van angst en ontzetting, doch na 1815 kwamen zij spoedig tot verademing en tot nieuwe kracht. De stad werd verfraaid en het stedelijk beheer naar den eisch des tijds ingerigt. Doch reeds in 1830 ontstonden er echter volksbewegingen, welke zich eerlang over geheel Saksen verbreidden. Dientengevolge werd het oude stadsbestuur ontslagen en door een nieuwen magistraat vervangen. De opstand van 30 Augustus 1831 werd gewapenderhand gedempt. Na de aansluiting van Saksen aan het Duitsche Tolverbond en na den aanleg van spoorwegen bereikte voorts de stad een ongekenden trap van welvaart en bloei. In 1839 werd er het derde eeuwfeest der aldaar ingevoerde Hervorming en in 1840 het vierde eeuwfeest der boekdrukkunst gevierd.

Eenige maatregelen op kerkelijk gebied wekten er in 1845 het misnoegen des volks, zoodat een oploop, in Augustus van dat jaar bij een bezoek van koning Johann ontstaan, met kracht van wapens moest worden gedempt. In 1847 vergaderden er de afgevaardigden der Duitsche Bondstaten tot vaststelling van een algemeen Duitsch wisselregt. De volksbeweging van 1848, inzonderheid aangevuurd door Robert Blum, openbaarde zich desgelijks te Leipzig op eene krachtige wijze. Nieuwe onlusten ontstonden er in Mei 1849; bij de nachtelijke pogingen, om barricaden op te werpen, ontstond tusschen de burgerweer en de opstandelingen eene bloedige botsing, doch de rust was weldra hersteld. De volgende jaren kenmerkten zich door vrede, door jubelfeesten en door een toenemenden bloei, totdat de stad in het jaar 1866 door Pruissische troepen bezet en vervolgens hevig door de chólera geteisterd werd. Deze voorbijgaande stoornissen werden echter door hoogst voorspoedige jaren vervangen.

De omstreken van Leipzig zijn meermalen het tooneel geweest van belangrijke veldslagen. Geen wonder: de stad is het vereenigingspunt van talrijke hoofdwegen en kan aan een leger grooten steun en vele hulpmiddelen verschaffen. Daarenboven leveren er de Elster, de Pleisze en de Parthe sterke verdediginslijnen, terwijl de vlakke bodem de bewegingen der verschillende wapens begunstigt en talrijke dorpen er evenzoovele sterke punten aanbieden. Wij maken hier melding van 3 veldslagen, bij Leipzig geleverd. De eerste twee vielen voor in den Dertigjarigen Oorlog, en de derde is de Volkerenslag tegen Napoleon, namelijk:

De slag van Leipzig of van Breitenfeld (7 September 1631). Koning Gustaaf Adolf van Zweden had na den val van Magdeburg een verschanst kamp bij Werben betrokken, hetwelk hij verliet, toen Tilly, naar Saksen oprukkende, Leipzig veroverd had. Hij vereenigde zich bij Düben met de Saksers en trok op tegen Tïlly, die hem in zijne positie tusschen Seehausen en Breitenfeld afwachtte. Pappenheim verkende met 2000 ruiters de naderende benden en begon een gevecht, waaruit hij zich enkel door nagezondene versterkingen kon redden. De Zweden trokken vervolgens over de Loberbach en stelden zich tegenover de Keizerlijken in slagorde. De krijgsmagt van laatstgenoemden bestond uit 32000 man met 26 (of 36) stukken geschut. Het voetvolk bevond zich in het centrum, de ruiterij op de beide vleugels, eene reserve achter het centrum, en eene batterij van 13 stukken op den regter vleugel, terwijl de overige kanonnen verdeeld waren en 5 regimenten Croaten de voorhoede vormden. Tegen hen deed de Koning regts de Zweden en links de Saksers oprukken, door eene tusschenruimte gescheiden.

Het vereenigde leger telde 37000 man met 800 stukken geschut. Kanonvuur opende op den 7den September te 9 uur den slag. Stof en wind deden den Koning besluiten om eene beweging naar de linker zijde te maken, waarbij hij door de kavallerie van Pappenheim aangevallen werd. De Zweedsche ruiterij onder Banér snelde haar te gemoet, ondersteund door het vuur der daaraan toegevoegde musketier-pelotons. Pappenheim werd teruggeworpen en na een zevenmaal herhaalden aanval op de vlugt geslagen. Inmiddels had Tilly te vergeefs het centrum en den linker vleugel der Zweden aangetast. Nu rukte hij op tegen de Saksers en sloeg hen na een korten tegenstand op de vlugt. Hierdoor was de linker flank der Zweden van bedekking beroofd, doch Horn, die hier bevel voerde, liet ijlings een flank vormen en kreeg versterking, zoodat hij bij den aanval van Tilly stand hield.

De Keizerlijke ruiterij werd ook hier aan het wijken gebragt op hetzelfde oogenblik, toen de laatste aanval van Pappenhem mislukte. De Koning liet nu de troepen, die op den regter vleugel beschikbaar waren geworden, eene beweging naar de linker zijde maken, verjoeg de vijandelijke reserve en maakte zich meester van het zwaar geschut, hetwelk nu op het voetvolk van Tilly gerigt werd. Dit streed nog eenigen tijd met groote dapperheid, en de grijze veldheer kwam zelf daarbij in levensgevaar. Met 4 oude Waalsche regimenten hield hij tot aan het invallen der duisternis een bosch bij Lindenthal bezet en ondernam daarna met 600 man den aftogt. Zijn verlies aan dooden en gevangenen bedroeg 10000 man, en hij verloor daarenboven 100 vaandels en al het geschut en verdere legerbehoeften. Deze zegepraal op den te voren steeds zegevierenden Tilly bevestigde het Protestantismus in Noord-Duitschland en opende den Koning den toegang tot het land zijner tegenstanders. Op het hoogste punt van het slagveld, niet ver van Breitenfeld, is ter herinnering aan die belangrijke gebeurtenis een gedenksteen geplaatst.

De tweede slag van Breitenfeld (2 November 1642). Nu bevond zich Saksen aan de zijde des Keizers. Torstenson, de Zweedsche veldheer, trok dan ook in het begin van October 1642 uit Silézië over Bautzen en Torgau naar Leipzig, om deze stad te belegeren. Een Keizerlijk leger onder aartshertog Leopold Wilhelm, met de Saksers vereenigd, rukte voorwaarts tot ontzet en op dezelfde plaats, waar 11 jaren te voren Tilly geslagen werd, nam de slag een aanvang, doch de stellingen waren omgekeerd. De linker vleugel der Keizerlijken werd aangevallen en op de vlugt gejaagd, waarop Torstenson aan zijn anderen vleugel, die in de engte was gebragt, hulp zond onder pfalzgraaf Karel Gustaaf, later koning van Zweden. Deze bragt de Keizerlijke troepen aan het wijken; hunne ruiterij sloeg weldra op de vlugt en alleen het voetvolk hield stand, doch ook dit werd eindelijk na hardnekkigen tegenstand „piek tegen piek” door Wrangel overhoop geworpen. De slag had 3 uren geduurd , en de vertoornde Aartshertog deed van het regiment, hetwelk het eerst de vlugt genomen had, eiken tienden man doodschieten.

De Volkerenslag van Leipzig (14 tot 20 of 16 tot 18 October 1813). Tegen het einde van September begonnen de Verbondene Mogendheden de plannen van hun najaarsveldtogt ten uitvoer te brengen. De Silézische armee onder Blücher verzekerde zich door het gevecht van Wartenburg van den overtogt over de Elbe. Het noorderleger onder Karel Johan, kroonprins van Zweden, overschreed desgelijks die rivier, terwijl het groote leger onder Schwarzenberg uit Bohemen over het Erzgebergte trok. Toen Napoleon daarvan tijding ontving, deed hij 3 armeekorpsen met het 4de kavalieriekorps naar Chemnitz oprukken en belastte met het kommando daarover den Koning van Napels. Het berigt van het gevecht bij Wartenburg bragt hem tot het besluit, om tegen de Silézische armee te velde te trekken en deze over de Elbe terug te werpen. Toen hij echter door Murat in den nacht van den 5den op den 6den October kennis verkreeg van de voorwaartsche beweging van het groote leger in het Erzgebergte, besloot hij, Dresden te verlaten, zijne hoofdmagt tusschen Torgau en Leipzig te concentréren en naar de zijde van Wittenberg op te rukken. Dresden bleef inmiddels bezet door twee korpsen onder Gouvion-Saint-Cyr.

Voorts verlieten Napoleon en de Koning van Saksen deze stad, en deze laatste begaf zich naar Leipzig. Het Silézische leger ontweek den slag; het trok echter niet over de Elbe terug, maar overschreed de Saale bij Halle. Dit deed ook het noorderleger bij Alsleben. Napoleon was den 10den bij Düben aangekomen en scheen te willen oprukken naar Berlijn. Doch de zekerheid, dat het Silézische leger niet over de Elbe, maar over de Saalie getrokken was, en de mededeelingen van den Koning van Napels, dat het Boheemsche leger Leipzig bedreigde, bewogen den Keizer, om den 13den October de troepen te doen optrekken naar laatstgenoemde stad. Murat was inmiddels na eenige schermutselingen, achtervolgd door het Boheemsche leger, naar de omstreken van Leipzig teruggetrokken, om deze stad te dekken.

Voorts ontving Wittgenstein bevel om den 13den eene groote verkenning te ondernemen, maar de vijand was een weinig teruggetrokken, zoodat men hem eerst bij het vallen van den avond bereikte. Het was te laat voor een aanval, doch den volgenden ochtend werd deze in 2 kolonnes ondernomen. Dit leidde tot het ontzettende ruitergevecht bij Liebertwolkwitz, waarbij talrijke eskadrons in het strijdgewoel dooreen werden gemengd en Murat bijna werd gevangen genomen. Eene laatste kolonnes-attaque der Fransche kurassiers leed schipbreuk, en het ruitergevecht nam een einde. De Oostenrijksche infanterie bestormde intusschen Liebertwolkwitz en de strijd duurde onbeslist voort tot aan de invallende duisternis.

De overige korpsen van het Boheemsche leger waren inmiddels digter bij Leipzig gekomen. Napoleon, die zich den 14den gedurende het gevecht, naar Leipzig begeven had, liet de troepen naar de voor hen bestemde positiën oprukken en hield daarover den 15deneene revue. Prins von Schwarzenberg, die het opperbevel over de krijgsmagt der Verbondene Mogendheden voerde, bepaalde zijne schikkingen voor den 16den October. Het derde korps (Gyulay) moest van Markranstädt naar Leipzig oprukken, zich met het korps van Blücher in verband zoeken te stellen en door zijn aanval dien der overige kolonnes gemakkelijker maken. Het tweede korps (Meerveldt) werd van Zwenkau ten aanval naar Connewitz gekommandeerd, om hier de voornaamste positie van den vijand in den rug te vallen, terwijl zij door Wittgenstein met 3 korpsen in het front werd aangetast. De reserves en gardes werden voorts op den regter oever van de Pleisze gebragt. De krijgsmagt van het Boheemsche leger bedroeg, bij afwezigheid van onderscheidene korpsen, ongeveer 134000 man.

Het Silézische leger, ongeveer 60000 man sterk, moest over Schkeuditz tegen Leipzig oprukken. Het noorderleger werd voorts geschat op 60000 man; deze echter hadden stand gehouden bij Halle, daar de Kroonprins van Zweden weinig gezind was om te strijden. In het algemeen waren de maatregelen van von Schwarzenberg zóó genomen, dat aan de Franschen daardoor de terugtogt afgesneden werd. Intusschen was het verkeerd zulk eene massa troepen op te hoopen op het beperkte terrein tusschen de Elster en de Pleisze, waar zij zich niet behoorlijk konden ontwikkelen en bewegen. Napoleon had de nadering van zijn verwijderd korps bespoedigd en hoopte op eene zegepraal. Hij verkeerde echter in het onzekere over zijne tegenstanders, inzonderheid over het Silézische leger; anders zou hij zich niet zoo lang opgehouden hebben bij Leipzig.

Den 16den October. De wapenfeiten van dezen dag waren: De slag van Wachau, — het gevecht bij Connewitz, — het gevecht bij Lindenau, — en de slag bij Möckern, welke laatste afzonderlijk door de Silézische armee geleverd werd. Napoleon had ten zuiden van Leipzig 3 armeekorpsen van Connewitz over Markkleeberg en Wachau tot aan Liebertwolkwitz opgesteld, waarachter zich de jonge en eene divisie der oude garde als reserve bevond. Het 4de kavalleriekorps stond achter den regter vleugel bij Dösen, de 1ste divisie der oude garde bij Probstheida, en achter deze de gardekavallerie en het 5de kavalleriekorps. Het 11de armeekorps bereikte met het 2de kavalleriekorps eerst te 11 ure Holzhausen. Het 1ste kavalleriekorps werd in draf naar Meusdorf gezonden en het 9de armeekorps achter Zuckelhausen geplaatst. Ten noorden van Leipzig bevond zich het 6de armeekorps (Marmont) bij Breitenfeld, het 4de (Bertrand) bij Entritzich, 2 divisiën van het 3de bij Möckern, en tot deze troepen, onder het bevel van Ney geplaatst, behoorde ook het 3de kavalleriekorps. De 3de divisie van het 3de armeekorps en geheel het 7de (Reinier) waren nog op marsch van Delitzsch en Düben. — Het Boheemsche leger streed, naar het plan van von Schwarzenberg op 3 verschillende plaatsen: op den regter oever der Pleisze vocht Wittgenstein onder Barclay de Tolly tegen de Fransche hoofdmagt, — tusschen de Pleisze en de Elster Meerveldt tegen Poniatowski bij Connewitz, en tusschen de Elster en de Luppe Gyulay tegen Bertrand, die den eenigen weg voor een aftogt moest dekken.

Het beslissend punt was Wachau. Vóór den aanval verdeelde Wittgenstein zijne troepen in 4 kolonnes onder Klenau, Gortsjakow, den prins van Würtemberg en Kleist, en Pahlen bewaarde met 3000 ruiters de gemeenschap tusschen de 2de en 3de kolonne. Vroeg in den morgen rukten de kolonnes op. Het 4de Fransche korps snelde aanstonds naar Lindenau, om dit gewigtig punt te bezetten. Bij Wachau openden 48 Russische kanonnen der 3de kolonne (prins van Würtemberg) den strijd en het zwak bezette dorp werd genomen. De Franschen daarentegen plaatsten op eene heuvelreeks ten oosten van Wachau 100 stukken geschut, die eene ontzettende verwoesting aanrigtten. Er ontstond rondom Wachau en bij een elzenbosch een bloedig gevecht, hetwelk tot 3 uur duurde. De Russische infanterie hield, in weerwil van hevige verliezen, de haar aangewezene standplaats, daar de reserve nog niet genoeg genaderd was.

Tevens streed de 4de kolonne (Kleist) om Markkleeberg, en eerst later kwam de 2de kolonne (Gortsjakow) in het gevecht bij Liebertwolkwitz, hetwelk door de 1ste kolonne (Klenau) aangetast, maar door de Franschen dapper verdedigd werd. De slag woedde derhalve reeds op verschillende punten, toen Napoleon het slagveld bereikte, doch kort daarna verschenen ook de 3 Verbondene Monarchen op den Wachberg. Napoleon, bezorgd voor zijn regter vleugel, zond meer troepen derwaarts en bragt de garde digter bij de hoofdmagt. Het gevecht bij Connewitz was onbeslist gebleven, omdat het terrein niet geschikt was voor geschut, en dat bij Lindenau desgelijks. Nu begon Napoleon den aanval. Het lag in zijn plan, met eene geconcentreerde massa troepen door het centrum der Verbondene Mogendheden heen te breken en tevens den regter vleugel te omsingelen. Onder bevel van Murat liet hij 800 ruiters en de artillerie-reserve oprukken. Bij dit dreigend gevaar riepen de Verbondene Mogendheden hare reserve te hulp.

Intusschen had het 11de Fransche korps den Colmberg bij Lieberwolkwitz veroverd en de eerste kolonne (Klenau) aan het wijken gebragt. Ook de 2de kolonne kon geen stand houden, en de kavallerie van Pahlen evenmin. Op den linker vleugel echter behaalden de Verbondene Mogendheden door een schitterenden aanval der Oostenrijksche kurassiers eenig voordeel en zij handhaafden er zich in het bezit van een gedeelte van Markkleeberg. Nu kwam de groote massa kavallerie onder Murat in beweging. Zij stuitte het eerst op de gedunde bataljons van den prins van Würtemberg; de groote batterij werd veroverd, de Russische garde-kavallerie teruggeworpen, en de vervolgers kwamen digt bij den heuvel, waar zich de 3 Monarchen bevonden. Intusschen snelde Orlow Denisow met de garde-Kozakken de Franschen te gemoet; twee rijdende batterijen begroetten hen met kartetsen, en onderscheidene regimenten kavallerie spoedden zich derwaarts. De Fransche kavallerie werd teruggeworpen en in vollen ren tot aan hare batterijen verdreven. Zoo was de hoofdaanval mislukt, en de reserves der Verbondene Mogendheden — 20tot 30000 man frissche troepen — betraden het slagveld. De aanvallen der Franschen op Güldengossa en Seifertshain leden desgelijks schipbreuk.

Napoleon had zijne laatste krachten te vergeefs ingespannen; hij kon niet langer rekenen op de zegepraal, waarvoor hij te Leipzig reeds de klok had doen luiden. Het tirailleur- en artillerievuur werd tot aan den avond voortgezet, doch de Colmberg, Wachau, Liebertwolkwitz en de daarbij gelegene heuvelreeks bleven in handen der Franschen. Vruchteloos had Meerveldt zich beijverd bij Connewitz zich meester te maken van den overtogt over de rivier; zelf werd hij er gevangen genomen. — Onafhankelijk van deze gevechten werd ten noorden van Leipzig de slag van Möckern geleverd. Marmont met het 6de armeekorps, op de medewerking van het 3de rekenend, dat echter uitbleef, had bij de nadering van het Silézische leger eene verdedigende stelling aangenomen, waarbij zijn linker vleugel op Möckern en de Elster en zijn regter op de Rietzschkebach bij Eutritzsch steunde. De slag begon op den middag. Möckern was hier het belangrijkste punt, omdat het den naasten weg naar Leipzig dekte.

Daarom werd dit dorp terstond aangetast en bij afwisseling genomen en verloren, waarop een moorddadig gevecht rondom ieder huis ontstond. Het korps van York en de Russen trokken intusschen in het open veld tegen de hoofdmagt van den vijand op en wonnen door aanvallen met de bajonet meer en meer grond. Eindelijk werd Möckern voor goed veroverd. Op den anderen vleugel echter weifelde de weegschaal, totdat een uitstekende aanval der Pruissische kavallerie de Franschen aan het wijken bragt. Deze namen gedeeltelijk de vlugt naar Leipzig, doch hielden Gohlis en Eutritzsch bezet Het 6de korps stelde zich vervolgens bij Schönefeld weder in slagorde.

Den 17den October. Deze dag ging over het geheel rustig voorbij. Napoleon had den gevangen genomen generaal Meerveldt naar den Keizer van Oostenrijk gezonden en hoopte op het aanknoopen van onderhandelingen. Daar deze echter uitbleven, gevoelde hij de noodzakelijkheid van een terugtogt. Gedurende de duisternis deed hij de troepen, welke zich ten zuiden van Leipzig bevonden, meer tot de stad naderen.

De Verbondene Mogendheden waren overeengekomen, de komst van de nog verwachte afdeelingen van het Boheemsche leger, van het Russische reserveleger en van het noorderleger af te wachten en dan den slag te vernieuwen. Alleen bij het Silézische leger ontstond nog een gevecht, waarbij Gohlis en Eutritzsch genomen werden. Omstreeks dien tijd kwam het 7de Fransche korps (de Saksers en eene Fransche divisie) bij Leipzig aan en plaatste zich tusschen Schönefeld en Abtnaundorf met het front naar de Parthe. Ook het noorderleger kwam eindelijk opdagen en vatte post bij Breitenfeld. — Te Leipzig waren geenerlei voorzorgen genomen, noch tot eene krachtige verdediging van de stad, noch tot het volbrengen van een aftogt. Het Fransche leger had echter des nachts en des ochtends zijne nieuwe positie ingenomen, zoodat de regter vleugel onder Murat zich van Connewitz tot Dölitz aan de Pleisze uitstrekte, het centrum bij Probstheida een uitspringenden hoek vormde, en de linker vleugel onder Ney tusschen Paunsdorf en Gohlis met het front naar het noorden stond, in het Rosenthal steunende op de Pleisze.

Den 18den October. Het leger van von Schwarzenberg was tot een nieuwen aanval in 3 kolonnes verdeeld. Die van den regter vleugel onder Bennigsen, brak vroeg op, vond den Colmberg verlaten en verdreef de Franschen uit de zwak bezette dorpen. Holzhausen werd echter na een dapperen tegenstand eerst des namiddags te 2 uur stormenderhand ingenomen. Het 11de Fransche korps in het centrum liep gevaar van omsingeld te worden en trok achterwaarts naar Stötteritz; het 5de bewoog zich in de rigting van Probstheida, om er het 2de te ondersteunen. De tweede kolonne der Verbondene Mogendheden onder Barclay de Tolly, waarachter zich de Monarchen bevonden, bereikte het verlaten Wachau, drong de Fransche voorhoede naar Probstheida en wachtte daarna onder wederzijdsch geschutvuur op de komst der derde kolonne. Deze, enkel uit Oostenrijkers bestaande onder bevel van den prins van Hessen-Homburg, zoude volgens het oorspronkelijk plan enkel verdedigenderwijze te werk gaan, doch rukte nu met den algemeenen stroom voorwaarts, zoodat de kring rondom Leipzig allengs naauwer werd. Zij had een hevigen strijd te verduren bij Dösen en Dölitz, waartoe ook het 3de korps (Gyulay) opgeroepen werd, hetwelk tot op dat oogenblik bij Lindenau gevochten had.

Hier verschenen de Franschen met versterking, om een weg voor den aftogt te openen, en hierin werden zij — eene grove krijgskundige fout, waarschijnlijk door staatkundige beweegredenen veroorzaakt — niet verhinderd. Ten noorden van Leipzig was het Russische korps van Langeron opgerukt naar de Parthe. Ney had zijne troepen eene nieuwe positie doen aannemen en Schönefeld, het steunpunt van den linker vleugel, sterk bezet. Hier nu had het aansluiten der Saksers bij de Verbondene Mogendheden plaats, eerst van de brigade ligte ruiterij en nagenoeg gelijktijdig van de Würtembergsche kavallerie. Het noorderleger was nu ook over de Parthe getrokken, terwijl Langeron Schönefeld aantastte. Het Russische korps van Sacken, tot de Silézische armee behoorende, ontving bevel om Pfaffendorf in te nemen en naar de Hallesche poort van Leipzig voort te rukken, terwijl het Pruissische korps van York volgde. Ook hier boden de Franschen een dapperen tegenstand. Des namiddags tegen 2 uur verscheen eindelijk het noorderleger van de zijde van Taucha en vereenigde zich een uur later met de divisie Bubna vóór Paunsdorf, dat stormenderhand veroverd werd.

Op dat tijdstip voegde zich ook de Saksische infanterie en artillerie op verraderlijke wijze bij de Verbondene Mogendheden. De leemte, daardoor ontstaan, werd echter spoedig door andere troepen aangevuld. Probstheida, zoo gewigtig voor den vijand, werd nu door de Pruissen aangetast met eene woede, die op vertwijfeling geleek. Prins August van Pruissen plaatste zelf zich aan het hoofd der stormkolonnes, en ook de Russen namen deel aan het gevecht. Napoleon zond zijne gardes derwaarts en hield zelf het opperbevel in handen. De strijd werd met geestdrift voortgezet, doch de artillerie had weldra gebrek aan munitie. Dölitz en Lösznig werden veroverd in weerwil van Poniatowski’s hardnekkigen tegenstand. De aanvallen op Probstheida moesten eindelijk gestaakt worden en alleen het kanonvuur werd tot aan het invallen der duisternis voortgezet.

Bij het Silézische leger had Sacken nog altijd vruchteloos den strijd voortgezet. York ontving bevel om naar Halle op te rukken tot vervolging der Franschen, die zich reeds op den terugtogt bevonden. Langeron had onafgebroken om het bezit van Schönefeld gestreden, en nu ontving hij bevel om dat dorp tot elken prijs te veroveren, hetwelk met een verlies van 4000 man geschiedde. Het voorwaarts trekken van het noorderleger voltooide nu de kringvormige insluiting der Franschen. Alleen langs den zwak bezetten weg naar Weiszenfels bleef hun de gelegenheid open voor den aftogt, dien Napoleon reeds om 11 uur bevolen had. Na het invallen der duisternis trokken allen weg, behalve de troepen, die met de verdediging der voorsteden waren belast. Napoleon bragt den nacht te Leipzig door.

Den 19den October. De Verbondene Mogendheden hadden reeds vroeg berigt ontvangen van het opbreken der Franschen en maakten aanstalten om de stad aan te tasten, alwaar eene onbeschrijfelijke verwarring heerschte. Tusschen 8 en 11 uur werden de voorsteden stormenderhand ingenomen, terwijl Napoleon nog in het laatste oogenblik met misleidende voorstellingen afscheid nam van den Koning van Saksen en zich met moeite een weg baande door het gewoel der soldaten. De Verbondene Mogendheden drongen nu van alle kanten door naar het middenste gedeelte der stad, waar het gevecht nog eenigen tijd werd voortgezet. De verdediging was echter ordeloos en zonder gevolg, en toen eindelijk ook de achterhoede wilde aftrekken, werd haar de weg afgesneden doordien men te vroeg de brug over de Elster liet springen.

Velen verdronken, en onder deze bevond zich prins Poniatowski; — de meesten sneuvelden of werden met Lauriston, Reynier enz. gevangen genomen. Macdonald ontsnapte door over de rivier te zwemmen. Omstreeks te 1 uur deden de Verbondene Monarchen hun intogt in Leipzig. De Koning van Saksen deed vruchtelooze pogingen om onderhandelingen aan te knoopen; hij werd als gevangene naar Berlijn gebragt.

De krijgsmagt, die in dezen reuzenslag in het vuur kwam, telde niet veel minder dan een half millioen strijders met 2000 stukken geschut. Het leger van Napoleon bevatte 180000 soldaten, — dat der Verbondene Mogendheden bijna 300000. Men schat het verlies der Franschen op 68000 man, waaronder zich 30000 gevangenen bevonden, en dat der Verbondene Mogendheden op 48000 man, namelijk 20000 Russen, 14000 Oostenrijkers en 14000 Pruiszen, zonder nog 300 Zweden te rekenen. Grenseloos was de ellende en de verwoesting in de omstreken van Leipzig, en men raamde de schade, aldaar door de eigenaars geleden, op meer dan 3 millioen thaler. Leipzig zelf zou niet ontsnapt zijn aan de vernietiging, zoo de Verbondene Mogendheden het plan, om den terugtogt van Napoleon onmogelijk te maken, ten uitvoer hadden gebragt. De nederlaag van Napoleon bij Leipzig werd een belangrijk feit in de wereldgeschiedenis, belangrijk in zijne gevolgen, vooral voor Saksen, maar allerbelangrijkst omdat daardoor het Fransche juk verbrijzeld werd. Onderscheidene gedenksteenen wijzen de merkwaardigste plekken aan van den Volkerenslag, bijv. de zuil van gegoten ijzer op den Monarchen-heuvel, de steen op den Wachberg, het gedenkteeken van den prins von Schwarzenberg bij Meusdorf, de Napoleonsteen bij den Thonberg enz.