Acosta (Gabriël, later Uriël), in 1594 te Oporto geboren, behoorde tot eene Israëlietische familie, die, door geloofsvervolgingen gedwongen, tot het Christendom was overgegaan. Zijn vader, een braaf man, gaf hem eene zorgvuldige opvoeding, en hij ontving het noodige onderrigt in de Roomsch-Katholieke leer. Later werd hij zelfs met eene kerkelijke bediening bekleed, maar de lezing van den Bijbel deed hem aan de waarheid van zijn Christendom twijfelen, zoodat hij meer en meer tot de Mozaïsche godsdienst begon over te hellen en eindelijk de vlugt nam naar Amsterdam, waar hij zich bij de Israëlieten aansloot.
Weldra zag hij, dat de zeden en gebruiken der Joden weinig overeenstemden met de leer van Mozes, en hij gevoelde zich verpligt, eene betere verklaring der Wet te geven. De Rabbijnen banden hem uit de gemeente. Door allen gemeden, besloot hij, een boek te schrijven, dat hem door de voorstelling zijner leer zou regtvaardigen. Zijne vijanden kwamen hem voor en deden door den geneesheer Samuel da Sylva een geschrift opstellen, waarin Uriel Acosta als een godloochenaar werd gebrandmerkt. Laatstgenoemde antwoordde hierop in zijn werk “Examen das Tradicoens Phariseas conferidas con a ley escripte” (Amsterdam 1624) en verwierp zelfs de onsterfelijkheid der ziel. Door de Joden aangeklaagd, dat hij zich ook aan de leer der Christenen vergrepen had, werd hij in de gevangenis geworpen en tot eene geldboete en tot vernietiging zijner geschriften veroordeeld. Niettemin bleef hij de Mozaïsche godsdienst voorstellen als eene uitvinding van menschen, omdat er veel in gevonden wordt, dat aandruischt tegen de wetten der natuur, terwijl God, als de Schepper van het heelal, niet tegen zich zelven kan strijden. Nu werd hij nog vreeseljjker gehoond en gesmaad. "Vijftien jaren verdroeg hij die ellende; eindelijk bezweek hij en werd door bemiddeling van een neef wederom opgenomen in de Israëlietische gemeente. Niet lang duurde de vrede. Wederom werd hij van afvalligheid beschuldigd en veroordeeld, om als een boeteling in rouwgewaad en met eene waskaars in de hand in de Synagoge te verschijnen, zich aldaar openlijk met een lederen riem te laten geeselen, zich op den drempel neder te leggen , zoodat al het volk over hem heen moest gaan, en dan eenige dagen te vasten. Zeven jaren verzette hjj zich tegen dat vonnis en moest gedurende dien tijd de schandelijkste vernederingen verduren. Eindelijk onderwierp hij zich aan den wil der regters en beroofde zich in 1640 (volgens anderen in 1647) met een pistoolschot van het leven.