mannelijke voornaam, een samentrekking uit Maximus Aemilianus. Vermeldenswaardige vorstelijke personen van dezen naam zijn:
1) M. I, roomsch-duitsch keizer van 1493 —1519, zoon van keizer Frederik III en Leonora van Portugal, geb. 22 Maart 1459, werd reeds 1486 tot roomsch-koning gekozen en nam sedert aan de regeeringszaken deel. Op 18-jarigen leeftijd huwde hij, 19 Aug. 1477, met de dochter en eenige erfgename van Karel den Stouten, Maria van Bourgondië (zie Maria, nr. 3), verwierf voor zijn huis door dit huwelijk de bourgondische bezittingen, die hij tegen Lodewijk XI van Frankrijk met succes verdedigde, doch binnenlands niet wist te behouden, zoodat hij, na den dood van Maria, bij den vrede van Arras (23 Dec. 1482) Bourgondië en Picardië aan Frankrijk moest overlaten en zelfs 1488 te Brugge door de Bourgondiërs een tijdlang gevangen gehouden werd. 1489 keerde hij naar Duitschland terug, viel 1490 zegevierend in Hongarije, werd alleenheerscher der oostenr. erflanden en van Tirol, dat hertog Siegmond hem vrijwillig afstond, behield 1493 in den strijd tegen Karel VIII van Frankrijk, die hem zijn bruid, Anna van Bretagne, afhandig gemaakt had, Franche-Comté, verwierf later voor zijn huis de kronen van Spanje en de onderhoorige landen in drie werelddeelen en het vooruitzicht op het bezit van Boheme en Hongarije. Nadat M. zijn vader 19 Aug. 1493 op den keizerlijken troon opgevolgd was, huwde hij met Blanca Sforza, de dochter van hertog Galeazzo Sforza van Milaan. Daaruit volgden zijn oorlogen met Karel VIII en Lodewijk XII van Frankrijk om Milaan en Napels. Met Zwitserland voerde M. in 1499 een nadeeligen oorlog; daarentegen gelukten hem beter de vreedzame veroveringen voor het huis Habsburg. Op zijn tocht naar Italië nam hij 3 Febr. 1508 te Trente met stilzwijgende toestemming des pausen den titel van „gekozen roomsch keizer” aan, zonder in Rome gekroond te zijn, en maakte daarmede de keizerlijke waardigheid formeel onafhankelijk van de bekrachtiging door den paus. In 1509 trad hij met Frankrijk tot de liga van Kamerijk toe, sloot zich echter later bij de heilige liga tegen Frankrijk aan en moest 1515 bij den vrede van Brussel Milaan aan Frankrijk en Verona aan Venetië af staan. Hij overl. 12 Jan. 1519 te Wels in OpperOostenrijk. Kraus publiceerde de briefwisseling van M. met zijn vriend Prüschenk (Innsbruck 1875). Van zijn eerste gemalin had M. twee kinderen, Philips (overl. 1506), dien hij 1496 met de later waanzinnig geworden infante Johanna van Castilië deed huwen, uit welk huwelijk M.’s opvolger Karel V gesproten is, en Margareta, de latere stadhouderes der Nederlanden. Zijn tweede huwelijk bleef kinderloos. M. was de schepper der nieuwe infanterie, hij verbeterde het grof geschut, ondersteunde geleerden en kunstenaars en droeg zorg voor de universiteiten. Een geestdriftig voorstander van het humanisme, liet hij tevens de poëzie der middeleeuwen verzamelen, kronieken en handschriften af schrijven, en beschermde de beeldende kunsten en de kunstnijverheid.
2) M. II, duitsch keizer van 1564—76, zoon van keizer Ferdinand I en Anna van Hongarije, geb. 31 Juli 1527 te Weenen, overl. 12 Oct. 1576, werd in Spanje onder toezicht van Karel V opgevoed, streed 1544 tegen de Franschen en 1547 in den smalkaldischen oorlog, was 1548—50 onderkoning van Spanje en huwde 1548 met een dochter van Karel V, Maria. Er ontstond oneenigheid met Karel V en M. nam heimelijk de luthersche leer aan. Nadat hij Nov. 1562 tot roomsch-koning gekozen en gekroond was, alsmede tot koning van Hongarije in 1563, besteeg hij na den dood zijns vaders, 25 Juli 1564, den troon. Hij schonk aan de verschillende godsdiensten vrijheid. Maar hij ging niet verder dan tot verdraagzaamheid, ofschoon de paus de door hem gevraagde concessies (leekenkelk en huwelijk der priesters) weigerde. Met het oog op den spaanschen troon voor zijn zoons, hield hij zich uiterlijk weer aan de r.-k. kerk en woonde ook de mis weder bij. In den oorlog tegen de Turken, waarvoor in 1566 te Augsburg een aanzienlijk leger te zijner beschikking gesteld werd, ontwikkelde M. een onverwachte krachtdadigheid. Toen Soliman II, door vorst Johann Siegmund van Zevenbergen ter hulp geroepen, zich zelf aan het hoofd van het leger stelde, verzamelde M. nabij Raab een leger van 80.000 man, maar bepaalde zich tot een ferme defensieve houding. Solimans opvolger Selim II sloot een wapenstilstand voor 8 jaren, waarvan M. gebruik maakte om de vestingen van Hongarije beter in staat van verdediging te brengen. Zijn gemalin had hem negen zoons en zes dochters geschonken. Zijn oudste zoon Rudolf volgde hem als keizer op.
3) M. I, hertog, vervolgens keurvorst van Beieren, van 1597—1651, geb. 17 April 1573 te München als zoon van hertog Willem V van Beieren, werd opgevoed door de Jezuïeten. In 1597 stond zijn vader de regeering aan hem af en M. poogde regeling te brengen in de tamelijk verwarde toestanden. Naar buiten werkte hij vooral voor de onderdrukking van het protestantisme. Toen hem in 1607 de ten uitvoerlegging van den ban tegen de prot. rijksstad Donauwörth werd opgedragen, hield hij de stad in bezit en voerde terstond het katholicisme daar in; toen deze gebeurtenis aanleiding gaf tot het ontstaan der prot. unie (1608), vormde M. daar tegenover onder zijn leiding de kath. liga (1609). Ter belooning voor zijn steun ontving hij van keizer Ferdinand II in 1623 de Bovenpalts en de keurvorstelijke waardigheid. In 1630 vernietigde hij het plan des keizers om de beheerschende souvereiniteit over de andere rijksstenden te verwerven. In 1632, toen Gustaaf Adolf in Beieren viel, werd M. uit München verdreven; hij nam werkzaam deel aan de gevechten in 1637—38 aan den Bovenrijn tegen Franschen en Zweden, doch sloot met Frankrijk en Zweden in 1647 den afzonderlijken wapenstilstand van Ulm, om Beieren van den druk des oorlogs te bevrijden. In den vrede van Munster behield hij de gemaakte veroveringen, de Bovenpalts, het graafschap Cham en zijn waardigheid van keurvorst. Binnenlands bracht hij veel verbeteringen tot stand, vergrootte en verfraaide de residentie en stichtte veel Jezuïetencolleges. Hij overl. 27 Sept. 1651 te Ingolstadt.
4) M. II Emmanuel, keurvorst van Beieren van 1679—1726, zoon van keurvorst Ferdinand Maria, geb. 1662, volgde 1679 zijn vader op, eerst onder voogdijschap van zijn oom, hertog Maximiliaan Philips van Beieren. Zelf aan de regeering gekomen, koos hij aanvankelijk beslist de zijde van Oostenrijk, nam deel aan de bevrijding van Weenen en onderscheidde zich in den oorlog tegen de Turken; in 1690 commandeerde hij aan den Rijn het rijksleger tegen de Franschen en ging 1691 als stadhouder van Spanje naar de Nederlanden. Zijn eerste gemalin, Maria Antonia, een dochter van Leopold I, bezat van moederszijde ernstige aanspraken op den spaanschen troon; haar zoon, keurprins Jozef Ferdinand, werd 1698 door Karel II bij testament als opvolger benoemd; doch Jozef Ferdinand overleed reeds in 1699 en, nu die aanspraken vervallen waren, legde M. het stadhouderschap neder. Na den dood van Karel II wist Lodewijk XIV M. voor zich te winnen, zoodat deze sedert 1702 in Zuid-Duitschland tegen den keizer streed en hem een nederlaag toebracht bij Hochstadt in 1703. Doch na de zware nederlagen in het volgend jaar moest hij Beieren ontruimen, dat nu door Oostenrijk onderdrukt werd. In 1706 werd M. in den rijksban geslagen en zijn bezittingen verdeeld; hij werd vervolgens door een engelsch-hollandsch leger verslagen bij Ramillies en verloor geheel Brabant. In 1714 werd de ban opgeheven en M. in zijn bezittingen hersteld. Hij overl. 26 Febr. 1726; zijn zoon en opvolger in de waardigheid van keurvorst, Karel Albert, werd 1742 tot duitsch keizer (Karel VII) gekozen.
5) M. III Jozef, keurvorst van Beieren van 1745—77, de zoon van keizer Karel VII, geb. 28 Maart 1727, sloot kort na den dood zijns vaders met Maria Theresia een afzonderlijken vrede (22 April 1745) en zag af van alle aanspraken op Oostenrijk, waarvoor hij zijn beiersche erflanden terugkreeg. Hij beproefde allereerst het verarmde land er weer bovenop te brengen; scholen en universiteiten werden verbeterd en 1759 de akademie van wetenschappen te München gesticht. Hoewel katholiek, verminderde hij toch de kloosters en schonk den protestanten vrijheden. In den Zevenjarigen oorlog stond hij aan d© zijde der tegenstanders van Frederik II; hij overleed aan de pokken 30 Dec. 1777. Met hem stierf de jongere hoofdlinie van het huis Wittelsbaeh uit; Karel Theodoor, keurvorst van de Palts, volgde ook in Beieren op en vereenigde daardoor de wittelsbachsehe landen tot het keurvorstendom Palts-Beieren.
6) M. I Jozef, keurvorst van Beieren sedert 1799, eerste koning van Beieren van 1805—25, geb. 27 Mei 1756 als zoon van prins Frederik van Palts-Tweebruggen-Birkenfeld. Hij stond eerst in franschen militairen dienst, doch begaf zich na het uitbreken der revolutie naar Oostenrijk. In 1795 volgde hij zijn broeder in de regeering van Palts-Tweebruggen op en 1799 werd hij keurvorst van Palts-Beieren en hertog van Gulik en Berg. In plaats van de Rijnpalts en Gulik kreeg hij verschillende bisdommen en een groot aantal kloosters. In 1805 koos hij de zijde van Frankrijk tegen Oostenrijk, en tot loon daarvoor kreeg hij bij den vrede van Pressburg de koningskroon en een groote uitbreiding van gebied (zie Beieren, geschiedenis); daarentegen verloor hij Berg en Würzburg. Door toe te treden tot het Rijnverbond kreeg hij nog meer gebied, eveneens bij het verdrag van Schönbrunn en den vrede van Weenen. Nog nauwer werd hij aan Napoleon verbonden door het huwelijk zijner dochter Augusta met Eugène Beauharnais; het beiersche leger nam deel aan de oorlogen van Napoleon. In den bevrijdingsoorlog sloot M. J. zich eerst laat bij de verbondenen aan. Met behoud zijner souvereiniteit trad hij 8 Juni 1815 tot den Duitschen bond toe. Binnenlands begonnen onder M. J. belangrijke hervormingen; tal van kloosters werden opgeheven, verschillende veranderingen aangebracht in het hooger onderwijs en de Akademie, in leger en financiën, justitie en politie. De koning gaf 26 Mei 1818 aan zijn land een grondwet; de zeer populaire vorst overl. 13 Oct. 1825 te Nymphenburg. Hij was sedert 1785 gehuwd met prinses Wilhelmina van Hessen-Darmstadt, sedert 1797 met prinses Carolina van Baden. Zijn opvolger was Lodewijk I.
7) M. II Jozef, koning van Beieren van 1848—64, geb. 28 Nov. 1811, zoon van koning Lodewijk I en koningin Theresia, prinses van SaksemHildburghausen, studeerde 1829 te Göttingen, 1831 te Berlijn in de geschiedenis en staatswetenschap en ondernam vervolgens groote reizen in Duitschland, Italië en Griekenland, welke hij 1837—40' hervatte. Hierop leefde hij teruggetrokken in Beieren, in omgang met kunstenaars en geleerden; zijn geliefkoosd verblijf was het slot Hohenschwangau, dat hij liet herbouwen en verfraaien. In Oct. 1842 huwde hij met prinses Maria, dochter van wijlen prins Willem van Pruisen. Door het aftreden van koning Lodewijk I op 21 Maart 1848 kwam hij op den troon en volgde de liberale strooming. Door zich nauw aan Oostenrijk te verbinden moest hij zijn troepen afstaan om de hessische staatsregeling ten val te brengen. Uit liefde voor de wetenschap riep hij een groot aantal kunstenaars en geleerden aan zijn hof, en bevorderde hij tal van wetenschappelijke ondernemingen. Hij overl. 10 Maart 1864 nadat hij voor zijn gezondheid een reis naar het zuiden en naar Rome gedaan had. Zijn standbeeld (6 m. hoog) werd 12 Oct. 1875 te München onthuld; voorts heeft hij elders nog verschillende standbeelden.
8) M. Jozef, hertog van Beieren, geb. 4 Dec. 1808 te Bamberg, eenige zoon van den 3 Aug. 1837 overleden hertog Pius August van Beieren, huwde 9 Sept. 1828 met prinses Ludovica (overl. 26 Jan. 1892), de jongste dochter van koning Maximiliaan I Jozef van Beieren. In 1837 werd hij generaal-majoor, 1848 luitenant-generaal, later generaal der cavalerie. Een reis naar het oosten beschreef hij in Wanderung nach dem Oriënt enz. (München 1839, 2de dr. 1840). Onder den naam Phantasus verschenen van hem verschillende dramatische en novellistische werken. Hij overl. 15 Nov. 1888. Een zijner dochters, Elizabeth, was gehuwd met keizer Frans Jozef van Oostenrijk en werd 10 Sept. 1898 door een anarchist te Genève vermoord.
9) M. Hendrik, keurvorst van Keulen van 1650—88, zoon van hertog Albrecht VI van Beieren, kreeg 1650 het keurvorstendom Keulen benevens de bisdommen Luik en Hildesheim. Met den keurvorst van Mainz geraakte hij 1653 over het recht, de keizerskroning te verrichten, in een strijd, die in dier voege beslecht werd, dat zij voortaan de kroningsplechtigheid om de beurt zouden verrichten. In 1658 was M. H. een der stichters van het Rijnverbond. Hij geraakte in langdurigen twist met de stad Keulen, wier privileges hij aangetast had, waarbij door de staten-generaal en den keizer partij getrokken werd voor de stad. M. H. sloot zich daarop bij Lodewijk XIV aan en viel, gezamenlijk met de Franschen en den bisschop van Munster, Christoffel Bernard van Galen, in de Nederlanden, waar hij Deventer veroverde en Groningen insloot. Toen in 1673 Bonn belegerd werd, snelde M. H. naar Keulen en begon de vredesonderhandelingen; in Mei 1674 kwam een vergelijk tot stand; in 1683 werd M. H. ook bisschop van Münster; hij overl. 3 Juni 1688.
10) M. Frans Xaverius Jozef van Oostenrijk, laatste keurvorst van Keulen van 1784 —1801, jongste zoon van keizerin Maria Theresia, geb. 8 Dec. 1756, werd ondanks den tegenstand van Frederik den Groolen in 1780 te Keulen en te Munster tot coadjutor gekozen en 1781 kewworst-aartsbissehop van Keulen en vorst-bisschop van Munster. Zacht en verlicht, daarbij een spaarzaam regent, maakte hij zich voor zijn gebied zeer verdienstelijk. Hij verhief 1786 de academie van Bonn tot universiteit. Nadat de Franschen in 1797 Bonn hadden ingenomen, verliet de keurvorst het land; hij overl. 23 Juli 1801 te Hetzendorf nabij Weenen.
11) Ferdinand M. Jozef, aartshertog van Oostenrijk en keizer van Mexico (1864—67), geb. 6 Juli 1832 te Weenen, tweede zoon van aartshertog Frans Karel en prinses Sophie van Beieren, broeder van keizer Frans Jozef, legde zich op het zeewezen toe en kwam 1854 als vice-admiraal aan het hoofd der oostenrijksche marine, die onder zijn leiding belangrijk versterkt en bevorderd werd. In Febr. 1857 werd hij tot gouverneur-generaal van het lombardisch-venetiaansch koninkrijk benoemd, en woonde nadat hij 27 Juli 1857 gehuwd wras met prinses Charlotte (zie ald.) meestal op zijn slot Miramare nabij Triëst. 10 Juli 1863 werd door een vergadering van mexicaansche notabelen besloten, hem de keizerskroon aan te bieden, welke hij aannam; 9 April 1864 deed hij afstand van alle aanspraken op de oostenr. troonopvolging, landde 28 Mei met zijn gemalin te Veracruz en hield 12 Juni zijn intocht te Mexico. In het verdrag van Miramare had keizer Napoleon zich verbonden, 25.000 man in Mexico te laten totdat M. uit vreemden en inlanders een eigen leger georganiseerd zóu hebben. Doch weifelend tusschen liberalen en clericalen en afhankelijk van den franschen generaal Bazaine, kon M. geen vasten voet krijgen in Mexico en de onder president Juarez strijdende liberale partij niet onderwerpen. Toen Napoleon eindelijk, door de Vereenigde Staten genoodzaakt, zijn troepen terugriep, werd M.’s positie hopeloos. Hij trok in Febr. 1867 met zijn aanhangers in de vesting Queretaro, verdedigde zich tot het uiterste, doch viel 15 Mei door verraad in de handen van generaal Escobedo. Een krijgsraad veroordeelde 14 Juni M. en zijn beide medegevangenen, de generaals Miramon en Mejia ter dood, welk vonnis 19 Juni 1867 aan alle drie voltrokken werd. Zijn lijk werd naar Europa overgebracht en 18 Jan. 1868 in de capucijnenkerk te Weenen bijgezet. Uit zijn nagelaten papieren verscheen: Aas meinem Leien, Beiseslizzen, Aphor ismen, Gedichte (7 dln., Leipz. 1867) en J Lcin er ster Ausflug. Wanderungen in Grieehailard (ald. 1868).
12) M., prins van Wied, zie Wied.