Gepubliceerd op 20-01-2021

Beieren

betekenis & definitie

(Duitsch Bayern; lat. Bavaria) In grootte de tweede staat (koninkrijk) van den Duitschen Bond; 75864¾ km2, oppervlakte; 5.818.544 inwoners (1895), waaronder 4.115.578 roomsch-katholieken en 1.642 348 evangelischen.

Het land bestaat uit1) een groot oostelijk gedeelte, ingesloten tusschen de Alpen, het Bohemerwoud, het Fichtelgebergte, het Thüringerwoud en begrensd door Saksen-Reusz, Saksen-Coburg-Gotha, Saksen Weimar en de pruisische prov. Hessen-Nassau ten n., door Hessen, Baden en Württemberg ten westen, en door Oostenrijk ten oosten en zuiden,
2) het veel kleinere RijnBeieren (RheinBayern) of den Pfalz, ten noorden door Hessen, tenw. door Rijn-Pruisen, ten z. door Elzas-Lotharingen begrensd en door den Rijn van Baden gescheiden. Het eerste deel, het hoofdland, is 69927½ km2, groot en ligt besloten tusschen 47° 16’—50° 33' N.B. en tusschen 8° 59'—13° 50' O.L. van Gr.; de Pfalz is 5937' km2, groot en ligt tusschen 48° 58'—49° 49' N.B. ' en 7° 4-8° 30' O.L. van Gr.

Algemeene gesteldheid des bodems

Een groot deel van het land is bergachtig; in het zuiden verheffen zich de laatste uitloopers van de noordelijke Kalk-Alpen, die nog in de Zugspits, den hoogsten berg van Duitschland, een hoogte van 2968 meter bereiken. Ten noorden daarvan strekt zich de Zwabisch Beiersche hoogvlakte, door de Salzach en de Inn van Oostenrijk gescheiden, uit, in deze vlakte onderscheidt men drie natuurlijke gebieden; het eerste omvat de streek van den bovenloop dor Wertach, den ketel van Oberstdorf-Sonthofen en de vlakten van Füssen, van Schongau, van het Ammer- en liet Wiirmineer en liooger die van het Staffel- en liet Koehelmeer, voorts die van de Inn ter hoogte van Rosenheim, van het Chiemmeer en van den Salzburger dalketel; dit gebied heeft een hoogte van 650—975 meter; liet tweede of middelgebied is ecii4— 600 meter hoog overseboon terrasvormig landschap, dat de vlakte van Memmingen, het Lechveld, de vlakte van Mühldorf, München, Braunau en Pöcking omvat. He derde zone reikt tot aan den Donau; het oostelijk deel ervan is uitermate vruchtbaar en geldt als de. korenschuur van het geheele koninkrijk. Door het middendeel van noordelijk Beieren loopt de Fränkische Jura. welke de Donau begeleidt tot waar deze de Wernitz opneemt en van dit punt zich eerst tot aan Regensburg in noordoostelijke, vervolgens tusschen de Rednitz en de Naab tot aan de Main in noordwestelijke richting voorzet. Aan gene zijde van de Main, benoorden den Jura, verheft zich het Fichtelgebergte, met den Sneeuwberg (1051 meter) en den Ossekop (1023 m.) Van deze bergmassa strekt zich door het oostelijk deel van den Opper-Pfalz en het noordelijk deel van Neder-Beieren, in zuidoostelijke richting, tot aan den Donau het Bohemerwoud uit, dat voor een deel het Beiersche Woud (met den 1458 m. hoogen Arber) heet. Ten noordwesten van hetFich telgebergte loopt het Frankenwoud tot aan het Thuringerwoud.

In den uitersten noordhoek verheft zich het grootendeels tot B. behoorende Rhüngebergte, met den groszen Wasserkuppe (950 m.) en den Kruisberg (930 m.) Ten zuiden hiervan, aan gene zijde van de Sinn en in de laatste zuidwaartsche kromming van de Main legert zich de woudrijke Spessartgroop met den Geiersberg (585 m.) Links van de Main bevat B. nog een deel van het Odenwald. In den Pfalz stijgt het Hardtgebergte steil uit de Rijnvlakte op en doorloopt deze streek in haar geheele lengte. Ten noorden van dit gebergte verheffen zich de Donnersbergen, met den 700 m. hoogen Koningsstoel. Eigenlijk laagland heeft B. slechts in de Rijnvlakte van den Pfalz.

Geologie

De geologische bouw van B. is betrekkelijk eenvoudig. De geheele streek van de Alpen tot aan den Donau bestaat uit schichten die tot de tertiaire vormingen behooren, en met diluviale lagen van met zandsteen verbonden kalksteen, en met alluviale lagen overdekt zijn. In het Bohemer- en Beiersche woud heeft gneis, en in mindere mate ook graniet, de overhand, evenzoo in het Fichtelgebergte, het Odenwald en het westelijk deel van de Spessartgroop. In het Frankenwald treden paleozoische vormingen, toonschiefer, grauwak, siluur en devon, overheersehend op. Steenkoolbeddingen bevinden zich slechts bij Stockheim en Reitsch in het Frankenwald en bij Erbendorf in het Fichtelgebergte. De Frankische Jura bestaat geheel uit jurassische schichten.

Tusschen den Fränkischen Jura en de steenvormingen van het Schwarzwald, het Odenwald en het Spessartgebergte breidt zich de trias uit. Jong-eruptiévo gesteenten maken den ondergrond van bet Rhöngebergte uit. De Rijnvlakte van den Pfalz is als een tertiaire vorming te beschouwen. Bonte zandsteen is het hoofdbestanddecl van het Hardtgebergte.

Bewatering

B. is zeer rijk aan meren; het schoonste hieronder is het geheel door rotsen ingesloten Koningsmeer; het Walchenmeer ligt te midden van donkere dennenwouden ; andere bergmeren zijn het Schliermeer en bet Tegernmeer. Het grootste der zoogenaamde randmeren is de Bodenzee, waarvan echter slechts een klein gedeelte op B. komt. In een dal ten westen van Immenstadt ligt het Alpmeer, bewesten Füssen het Weiszenmeer, westelijk van Murnau het schoone Staffelmeer, mot 7 eilanden; oostelijk van Reutte list het Planmeer, en aan den voet van den Zugspits hot merkwaardige Eibmoer; in het gebied van de Loisach ligt het Kochelmeer, dat in het noorden overgaat inliet Rohrmeer; het grootste meer van B. is het Chiemmeer, met zijn drie eilanden. In de vlakte liggen het Ammer-, het Wurm-en het Starnbergermeer.

Door het hoofdland loopen in tegenovergestelde richting de rivieren Donau en Main; de eerste loopt naar liet oosten, de Main naar het westen. In zijn loop door B. neemt de Donau links de Wörnitz, de Altmühl, de Zwarte Laber, do Naab, de Regen en de Ilz, en rechts, uit de Alpen, de Iller, de Gönz, de Mindel, de Zusani, de Sclunutter, de Lech, de Ach, do Paar, de Urn, de Groote en de kleine Lahor, de Isar, de Vils en do Inn op. De Main komt van het Fichtelgebergte en neemt aan haar zuidelijken oever ue Regnitz endo Tauber, en aan den noordelijken over de Rodach, do Itz, de Baunach, de Wern, de Frankische Saaie en do Lohr op. Donau en Main staan door het 174 km. lange Ludwigs-DonauMainkanaal met elkaar in verbinding. In den noordoosthoek van het land behoort nog een deel van Beieren tot het stroomgebied van de Elbe, die van hier de Eger en de Thüringer Saaie, beide op het Fichtelgebergte ontspringend, ontvangt. ln den Pfalz stroomen de rivieren ten deelo onmiddellijk naar den Rijn, als do Lauter, de Queich, do Speierbach en de Isenach; die in het zuidwesten vallen allen in de Blies en bereiken zoodoende door de Saar en do Model, buiten het Beiersche gebied, evonzoo den Rijn; inliet n.w. van den Pfalz neemt de Nahe de (llan en de Alsenz op en valt bij Bingen in den Rijn. Door het 6 km. lange Frankenthaler kanaal, dat den Rijn met de Fuchsbach verbindt, heeft men hier oen tweede belangrijk net voor het scheepvaartverkeer.

B. neemt zoodoende deel aan de 3 stoomgebieden van Donau, Rijn en Elbe. Verreweg liet grootste deel komt op dat van Donau en Rijn ; de geheel zwabisebbeierschc hoogvlakte, met uitzondering van de omgeving van de Bodenzee, komt op Jen Donau. In het noorden gaat het gebied van den Donau in dat van do Main over. De waterscheiding wordt gevormd door dc Frankenhoogte en een lijn van de Fränkische Rezat en de Altmühl naar Jura, Main en Fichtelgebergte, welk gebergte met liet Frankenwald tevens do waterscheiding met de Elbe vormt.

Klimaat

Het klimaat is door de groote verschillen in hoogte zeer verscheiden. In het algemeen is het ruw en koud, doch gezond. De hoogvlakten staan geheel bloot aan de ijzige stormen uit het noorden. De nevenstaande tabel geeft de temperatuurverhoudingen op enkele plaatsen aan.

Delfstoffen

Het rijkst is B., wat het rijk der delfstoffen betreft, aan ijzerertsen, n.l. in 't Fichtelgebergte, aan do noordzijde der Alpen, bij Teisendorf en Sonthofen, in den Jura bij Amberg en Sulzbach, in den Pfalz rondom St. Ingbert, in de Spessartgroep bij Aschaffenburg, en in het Beiersche woud; overigens bevat B. lood- en zinkerts, (in het Bohemerwoud) kopererts (in Unterfranken), antimoon, (in het Fichtelgebergte), mangaanerts, (in den Opper-Pfalz en Unterfranken), steenzout (in Opper-Beieren), zwavelkies (bij Bodenmais), steenkolen (in den Ofalz bij Sy. Ingbert en Bexbach, en in het Frankenwald); bruinkolen (in Opper-Beieren, bij Miesbach, Penzberg en Pciszenberg, in Opper-Pfalz en in Unterfranken), turf (in de Erdinger- en Donauervenen, hier en daar aan den voet der Alpen, in het Fichtelgebergte en in het Bohemerwoud), graphiet (in Neder-Boieren, bij Passaul; porcelein- en toonaarde, speksteen, haryt of zwaarspaat, eementmergel, gips, kalksteen, zandsteen, basalt, graniet (vooral straat- en werksteenen), melaphvr; de lithographiesteenen van Solnhofen zijn vermaard.

GEMIDDELDE TEMPERATUUR (Co.)

Plaats Hoogte boven den zeespiegel in M Zomer Jan. Winter Jaar

Benoorden den Donau :

Amberg, 376 16 -3,75 7.52

Neurenberg. 309 ' 18 -2,23. 8,90

Ansbach. 410 17 - 2,04 8,20

Aschaffenn. 125 20 + 0,71: 10.12

Op de hoogvlakte en in de Alpen:

Passau 290 19 -1,68 9,05

Regensburg. 340 18 -2,85 8.65

Dillingen. 431 17 - 3,39. 7,34

München. 509 18 -1,34 9.10

Augsburg. 499 16 - 3,50 7,94

Reichenhall.

In den Rijn Pfalz: 467 20 -1,90 10,30

Kaiserslautern 236 17 - 0,66 8,65

Dürkheim. 116 20 + 1,25 10,57

< >