Gepubliceerd op 20-01-2021

Berg

betekenis & definitie

Aldus noemt men een verheffing van den bodem, met een betrekkelijke hoogte van minstens 200 meter en met een naar verhouding geringe horizontale uitgebreidheid, hetzij deze verheffing alleen staat, hetzij ze door insnijdingen van naburige verheffingen is gescheiden; een aantal zoodanige met haar grondvlak onderling verbonden en naar haar formatie bij elkander behoorende verheffingen vormen een gebergte; verheffingen van minder dan 200 m. heeten heuvelen; het spraakgebruik houdt zich echter niet altijd aan deze grenzen, maar wordt in dit opzicht beheerscht door de verhoudingen die de waarnemer tot maatstaf neemt „Die op de vlakte wonen noemen een berg wat voor de bewoners van een bergland een heuvel is, en de bergbewoners geven niet zelden den naam van heuvels aan zeer respectabele hoogten van hun land” (Winkler). Men onderscheidt aan een berg den voet, den romp en den top; naar hun algemeen voorkomen onderscheidt men naalden, tanden, tafelbergen, kegels, koepels, enz.

Bij de hoogte der bergen maakt men onderscheid tusschen de absolute en de relatieve hoogte; de eerste is de loodrechte afstand tusschen den bergtop en het vlak der zee; de tweede die van den voet tot den top. Zie ook Gebergte.