Gepubliceerd op 23-02-2021

Maria

betekenis & definitie

naam van een aantal vorstelijke personen:

1) M. Theresia, roomsch-duitsche keizerin, koningin van Hongarije en Boheme, aartshertogin van Oostenrijk (1740—80), dochter van keizer Karel VI, werd 13 Mei 1717 te Weenen geb. en door de Pragmatieke Sanctie (zie ald.) tot troonopvolgster aangewezen. 12 Febr. 1736 huwde zij met hertog Frans Stephanus van Lotharingen, die kort daarop zijn stamland moest verruilen tegen het groothertogdom Toscane en 1745 onder den naam Frans I (zie ald.) tot roomsch-duitsch keizer gekozen werd. Na den dood van haar vader, 20 Oct. 1740, besteeg M. den troon der oostenrijksche erflanden, waarop zij 21 Nov. 1740 haar gemaal tot medebestuurder aannam, doch zonder hem een beduidenden invloed toe te staan. Zij vond het rijk uitgeput, evenals de financiën, en een weinig talrijk leger. Des te gevaarlijker was het, dat keurvorst Karel Albrecht van Beieren (zie Karel [VII] nr. 13) met ondersteuning van Frankrijk, haar het bezit der oostenr. landen betwistte, Frederik II van Pruisen Silezië aanviel en ook andere vorsten aanspraak maakten op andere gedeelten der oostenr.-monarchie. Langzamerhand vormde zich een groote coalitie (zie Oostenrijksche Successieoorlog), die Oostenrijk aanviel; M. zou het onderspit gedolven hebben en haar rijk verloren geweest zijn, als niet de bijstand van Engeland, de trouw van Hongarije en de oneenigheid har er vijanden haar gered hadden. De vrede van Aken maakte 18 Oct. 1748 een eind aan den Successieoorlog. Maar M. zocht bondgenooten om zich op Frederik II te wreken. Eerst werd Rusland gewonnen en vervolgens ook Frankrijk en andere staten, ten gevolge waarvan de Zevenjarige oorlog (zie ald.) uitbrak, die 15 Febr. 1763 beëindigd werd. Kort daarop stierf keizer Frans I (18 Aug. 1765) en de keizerin nam nu haar oudsten zoon, keizer Jozef II, als medebestuurder. Bij de eerste deeling van Polen (2 Aug. 1772) kreeg M. het koninkrijk Galicië, en Turkije moest* 1775 de Bukowina afstaan. Inwendig was de regeering van M. een tijdperk van langzame en voorzichtige hervormingen; haar voornaamste streven was, het bestuur te verbeteren en de macht van den staat in centraliseerenden zin te versterken; het krijgswezen werd naar pruisisch model hervormd; tegenover de geestelijkheid werd 1747 het landsheerlijke „placet” (zie ald.) ingevoerd, de vermeerdering der geestelijke bezittingen verboden en tal van bedevaarten en feestdagen afgeschaft. Het onderwijs werd verbeterd en onder staatstoezicht geplaatst; ook werd de rechtspleging herzien en 1776 de pijnbank afgeschaft. Voorts verzachtte de keizerin de lijfeigenschap van den boerenstand en de heerendiensten; landbouw, industrie en handel namen een groote vlucht. M. overleed 29 Nov. 1780; Jozef II, sedert 1765 keizer, volgde haar op in de regeering (over haar nakomelingen, zie Habsburg). M. was een der voornaamste heerscheressen, die op den oostenr. troon gezeten hebben; zij was een echte moeder voor het land, vol liefde voor het volk en daarom zelve ook buitengéwoon bemind.
2) M., koningin van Beieren, geb. 15 Oct. 1825 als dochter van prins Wilhelm van Pruisen, gehuwd 12 Oct. 1842 met den lateren koning Max. II Jozef van Beieren, sedert 10 Maart 1864 weduwe, leefde sedert geheel afgezonderd en ging 12 Oct. 1874 tot het katholicisme over. Zij overleed 17 Mei 1889 op het slot Hohenschwangau.
3) M., hertogin van Bourgondië, erfdochter van Karel den Stouten, geb. 13 Febr. 1457 te Brussel, huwde, nadat de onderhandelingen omtrent een huwelijk met den dauphin te Péronne afgesprongen waren, 21 April 1477 bij volmacht en 19 Aug. werkelijk met Maximiliaan van Oostenrijk. Zij overleed, ten gevolge van een val op de valkenjacht, 27 Maart 1482 te Brussel. Omstreeks 1500 werd in de Lieve-Vrouwekerk te Brugge voor haar, evenals voor haar vader Karel den Stouten, een prachtige graftombe opgericht.
4) M. I Tudor, de „Katholieke” of de „Bloedige” bijgenaamd, koningin van Engeland van 1553—58, geb. 18 Febr. 1516, was het eenige, haar ouders overlevende kind van Hendrik VIII uit diens huwelijk met Katharina van Aragon. M. werd in het lot van haar moeder, toen deze van haar gemaal gescheiden was, betrokken en voor onwettig verklaard, doch kreeg bij de regeling der troonopvolging in 1544 haar aanspraak op de kroon terug. Zij bleef ondanks alle aanvechtingen katholiek en dit nam de hertog van Northumberland onder Eduard VI tot voorwendsel, om haar na den dood des konings (6 Juli 1553) ten gunste der met zijn zoon gehuwde Jane Grey (zie ald.) van de troonopvolging uit te sluiten. Doch Jane vond geen aanhang en reeds 3 Aug. kon M. haar intocht binnen Londen houden. Tegenover de staatskerk van Hendrik VIII en de protestantsche hervorming van Eduard VI begon M. met gloeienden ijver aan het herstel der oude kerk. Allerduidelijkst bleek de gezindheid der koningin toen zij besloot, haar hand te schenken aan den lateren Philips II van Spanje; dit plan van het spaansche huwelijk ontketende een gevaarlijken opstand onder Thomas Wyatt (zie ald.), die echter onderdrukt werd. 25 Juli 1554 werd het huwelijk met Philips gesloten en van toen af wijdde M. zich met allen ijver aan het herstellen van den ouden toestand. Kardinaal Pole verscheen 1554 als legaat van den paus, het parlement erkende ’s pausen kerkelijk oppergezag, de geheele kerkelijke wetgeving van Hendrik vrIII werd opgeheven. Tal van slachtoffers stierven op den brandstapel tijdens het nu volgend schrikbewind; daarbij kwam 1555—56 misgewas en duurte, alsmede tegenslag in de buitenlandsche staatkunde; in den oorlog tegen Frankrijk, door Spanje Engeland opgelegd, ging Calais, het laatste overblijfsel van engelsch bezit op het vasteland, verloren (1558). De koningin 'kreeg geen erfgenaam voor haar troon, Philips keerde haar den rug toe, in de opvolging van Elisabeth zag zij de toekomstige vernietiging van haar eigen werk; zoo stierf M. ongelukkig en verlaten 17 Nov. 1558.
5) M. van Modena, koningin van Engeland, geb. 5 Oct. 1658 als dochter van hertog Alfonsus IV van Modena, huwde 30 Sept. 1672 met den hertog van York, den lateren koning Jacobus II van Engeland, en oefende na de troonsbestijging van haar gemaal grooten invloed op de door hem gevolgde politiek uit, welke het herstel van den katholieken godsdienst in Engeland ten doel had. Nadat zij 10 Juni 1688 den lateren pretendent Jacobus III het leven geschonken en deze gebeurtenis aanleiding gegeven had tot de expeditie van Willem van Oranje en het uitbreken der revolutie in Engeland, vluchtte M. 10 Dec. 1688 met haar zoon naar Frankrijk; daar leefde zij in St.-Germain, waar zij ook na den dood van haar eveneens gevluchten gemaal verbleef, van een fransch pensioen en overleed 7 Mei 1718.
6) M. II Stuart, koningin van Engeland van 1688—94, gemalin van prins Willem III van Oranje, werd 30 April 1662 als oudste dochter van Jacobus II uit diens eerste huwelijk met Anna Hyde geboren en 1677 in den echt verbonden met prins Willem, stadhouder der Nederlanden, die 1688 Jacobus verjoeg en naast zijn gade 11 Febr. 1689 tot koning verheven werd. Haar deelnemen aan de regeering bestond slechts voor den vorm; zij vereerde op dweepzieke wijze haar gemaal, die ook door geen slag zoo zwaar getroffen werd als door haar vroegtijdigen dood; zij overleed 28 Dec. 1694 aan de kinderpokken.
7) M. Louise, koningin van Etrurië, geb. 6 Juli 1782 te Madrid als dochter van Karel IV van Spanje, huwde 1795 met den infant Lodewijk van Bourbon, oudsten zoon van hertog Ferdinand van Parma. Tengevolge van een verdrag tusschen Spanje en Frankrijk werd 1801 besloten, dat de gemaal der prinses, onder den titel van koning van Etrurië, Toscane zou krijgen, doch Parma daarentegen na den dood van hertog Ferdinand aan Frankrijk zou vervallen. Het koninklijk paar hield 12 Aug. 1801 te Florence zijn intocht; nadat haar gemaal 27 Mei 1803 overfeden was, aanvaardde M. voor haar in 1799 geb. zoon, den lateren hertog Karel II van Parma, de regeering. Zij zocht door zachtheid haar onderdanen te winnen, toen plotseling 23 Nov. 1807 de fransche gezant haar boodschapte, dat het spaansche hof Etrurië aan Frankrijk had afgestaan. Na vergeefs haar rechten verdedigd te hebben, begaf zij zich naar Spanje, woonde vervolgens te Fontainebleau, daarna te Compiègne en eindelijk tot 1814 in een nonnenklooster te Rome. Na den val van Napoleon kreeg haar zoon als schadeloosstelling Lucca met het recht van opvolging bij overlijden in Parma, dat aan de gemalin des keizers voor haar leven werd toegewezen. De koningin voerde daarop eenige jaren het bewind, totdat haar zoon zelf de regeering aanvaardde. Zij overleed 13 Maart 1824 te Lucca en liet belangwekkende gedenkschriften na, welke Lemierre d’Argy uitgaf onder den titel Mémoires de la reine d?Etrurië, écrits par elle-même (Parijs 1814).
8) M. van Medici, koningin van Frankrijk, dochter van groothertog Frans II Medici van Toscane en groothertogin Johanna van Oostenrijk, geb. 26 April 1573 te Florence, huwde Dec. 1600 met koning Hendrik IV van Frankrijk, doch geraakte weldra overhoop met haar in voortdurende minnarijen verstrikten gemaal, wien zij in Sept. 1601 den dauphin Lodewijk (XIII) schonk. Uit vrees voor een echtscheiding drong M. aan op de steeds door Hendrik uitgestelde kroning; deze plechtigheid had 13 Mei 1610 plaats; den volgenden dag werd de koning d. Ravaiilac vermoord. M. behield zich aanstonds de voogdij voor en keerde terug tot de vriendschap met Spanje en de katholieke politiek. Sully, Jeannin en andere uitstekende raadgevers van Hendrik IV werden ontslagen; maar de hooge adel met Condé aan ’t hoofd benauwden de koningin met aanspraken op de regeering; doch M. toonde zich werkzaam en van haar positie bewust. Concini, die haar uit Florence gevolgd was, werd tot maarschalk en markies d’Ancre verheven, en tegenover de grooten geplaatst, doch door toedoen van Luynes met medeweten van Lodewijk XIII, doodgeschoten (April 1617) en M. in haar paleis onder bewaking gesteld. Kort daarop kreeg zij toestemming, onder toezicht te leven op het kasteel te Blois, vanwaar zij 22 Febr. 1619 ontvluchtte. Zij begaf zich naar Angoulême en vereenigde tal van ontevreden edellieden om zich heen. Haar zoon trok tegen zijn moeder te velde en dwong haar tot onderwerping. Na den dood van Ruynes, die deze politiek des konings geleid had, keerde zij naar Parijs terug en trad in naam weer aan het hoofd van den raad van state, zonder evenwel haar vroegeren invloed te herkrijgen. In vereeniging met Richelieu was zij den koning weer genaderd; vervolgens verdrong de kardinaal haar meer en meer; 1631 werd zij gevangen genomen omdat zij zich verbonden had met haar zoon Gaston van Orleans en met Spanje, vervolgens vluchtte zij naar Brussel; het werd haar niet toegestaan, terug te keeren; 1638 ging zij naar Engeland, 1641 naar Keulen, waar zij 3 Juli 1642 overleed.
9) M. Theresia, genaamd van Oostenrijk, koningin van Frankrijk, gemalin van Rodewijk XIV van Frankrijk, geb. 10 Sept. 1638 als dochter van Philips IV van Spanje en Elizabeth van Frankrijk, de zuster van Bodewijk XIII, werd tot onderpand van den vrede der Pyreneeën in Juni 1660 in den echt verbonden met Bodewijk XIV. Terwijl zij haar gemaal innig liefhad, gaf deze zich aan vreemde liefdesbetrekkingen over; in 1672, tijdens den veldtocht van Bodewijk tegen Holland, werd zij in naam regentes, in 1683 vergezelde zij haar gemaal in de oostelijke provincies. Aan madame de Maintenon had zij het te danken, dat Bodewijk langzamerhand meer toenadering tot haar toonde, maar kort daarop overleed zij 30 Juli 1683 in Versailles. Van zes kinderen overleefde haar alleen de dauphin Bodewijk.
10) M. Beszczynska, koningin van Frankrijk, geb. 23 Juni 1703 als dochter van den poolschen koning Stanislaus Beszczynski, werd 5 Sept. 1725 te Fontainebleau met den zeven jaar jongeren Bodewijk XV in den echt verbonden. Aanvankelijk door den koning met bewijzen van teederheid overladen, werd zij hem mettertijd steeds meer onverschillig en leefde gescheiden van hem, zich toeleggend op werken van barmhartigheid en godvruchtige oefeningen. Zij was een deugdzame vrouw, doch even leelijk en hulpeloos als vroom en voor haar gemaal de meest ongeschikte levensgezellin. Van haar 10 kinderen overleefden haar slechts vier dochters. Zij overleed 24 Juni 1768 in Versailles.
11) M. Antoinette, koningin van Frankrijk, geb.; 2 Nov. 1755 te Weenen als dochter van keizerin Maria Theresia en keizer Frans I, werd 16 Mei 1770 met den dauphin, den lateren Bodewijk XVI, in het huwelijk verbonden. Om haar onbezonnenheid en ook als oostenrijksche was haar positie aan het fransche hof zeer moeilijk. In 1778 werd zij voor de eerste maal moeder en dit gaf den aanhang van den graaf van Provence, die op de troonopvolging gerekend had, opnieuw gelegenheid, de zedelijkheid van M. in verdenking te brengen. De beruchte collier-geschiedenis maakte ten laatste de koningin geheel en al tot onderwerp van slechte praatjes. Bovendien had zij zich in de politiek gemengd, tot den val van Turgot bijgedragen en in de hollandsche en beiersche aangelegenheid openlijk voor Oostenrijk partij getrokken. Toen de Revolutie begon was dan ook M. reeds zeer impopulair. Reeds bij de gebeurtenissen van 5 en 6 Oct. 1789 te Versailles verkeerde haar leven in gevaar; zij vooral was de aandrijfster tot de poging om te ontvluchten op 20 Juni 1791, die zoo ongelukkig afliep. Bij de oproeren van 20 Juni en 10 Aug. 1792 stond zij den koning moedig ter zijde, verscheen met hem in de nationale vergadering en deelde zijn gevangenschap in den Temple. Bij het begin van het proces tegen den koning werd zij van hem gescheiden; in Juni 1793 werden haar ook haar kinderen ontnomen en 2 Aug. werd zij in een eenzame gevangenis in de Conciergerie gezet. Nadat zij 4 Oct. eerst in het geheim verhoord was, werd zij 13 Oct. voor de rechtbank der revolutie gebracht; zij werd beschuldigd van samenzwering met het buitenland en aanstichting van den burgeroorlog. Met groote waardigheid verdedigde zij zich, en hetzelfde deden ook haar beide door het gerecht aangestelde verdedigers, TrongonDucoudray en Chauveau-Ragarde. Toen Hébert haar van ontuchtigen omgang met haar zoon beschuldigde, beriep M. zich op alle aanwezige moeders tot haar rechtvaardiging tegenover zulke schaamteloosheid. Toch werd zij 16 Oct. ter dood veroordeeld en nog dienzelfden dag, des middags te 1 uur, viel haar hoofd onder het mes der guillotine. Haar lijk werd op het kerkhof Madeleine begraven; na de Restauratie zette men haar overblijfselen bij in den koninklijken grafkelder te St. Denis.
12) M. Bouise, keizerin der Franschen, tweede gemalin van Napoleon I, na diens val hertogin van Parma, Piacenza en Guastalla, geb. 12 Dec. 1791, was de oudste dochter van keizer Frans I uit diens tweede huwelijk met Maria Theresia, de dochter van koning Ferdinand van Napels. Na den oorlog van 1809 door Napoleon tot gemalin gekozen, werd zij te Parijs 2 April 1810 door kardinaal Fesch met hem in den echt verbonden. 20 Maart 1811 schonk zij hem een zoon, wien reeds vóór zijn geboorte de titel van koning van Rome toegekend was. 1812 vergezelde zij Napoleon naar Dresden bij de bijeenkomst der monarchen. Terwijl de keizer in 1813 in Duitschland streed, voerde zij in Frankrijk het regentschap, dat zij, door een raad bijgestaan, ook in 1814 bekleedde. Na Napoleon’s afstand woonde zij eerst in Aix, vervolgens in Schönbrunn. Tot haar opperhofmeester koos men den oostenr. luitenant-veldmaarschalk graaf van Neipperg (zie ald.), met wien zij in 1821 na Napoleon’s dood een morganatisch huwelijk sloot. 17 Maart 1816 aanvaardde zij de regeering over de haar, nevens den titel van Keizerlijke Majesteit, bij het verdrag van Fontainebleau toegestane hertogdommen Parma, Piacenza en Guastalla en hield 20 April haar intocht in Parma. Haar zoon bleef in Weenen en werd 1818 door keizer Frans tot hertog van Reichstadt (zie ald.) benoemd. Graaf Neipperg schonk zij eveneens een zoon, den graaf, later vorst Montenuovo. Zij overleed 18 Dec. 1847 te Weenen.
13) M., koningin van Hongarije, geb. omstreeks 1370, dochter van den hongaarschen koning Lodewijk I, aanvaardde na diens dood onder voogdijschap harer moeder Elizabeth de regeering. Haar neef Karel van Durazzo, koning van Napels, maakte echter aanspraken op Hongarije' en werd ook 1385 gekroond, doch terstond daarop vermoord. M. en haar moeder vielen in handen van diens aanhangers, en Elizabeth werd voor de oogen van haar dochter in Jan. 1387 geworgd. M. werd kort daarop tengevolge der bemoeiingen van haar gemaal, den lateren keizer Sigismond, met wien zij sedert 1385 gehuwd was, in vrijheid gesteld, deed te zijnen gunste afstand van haar recht op de regeering en overleed 17 Mei 1395 te Grosswardein.
14) M., koningin van Hongarije, gemalin van koning Lodewijk II, geb. 17 Sept. 1505 te Brussel als dochter van Philips I, den Schoonen, koning van Castilië, en van Johanna de Waanzinnige, huwde in 1522 en verloor haar gemaal na den slag bij Mohacs (29 Aug. 1526). Zij vluchtte hierop naar Pressburg en werd door haar broeder, keizer Karel V, in 1530 tot regentes over de Nederlanden aangesteld. Zij vervulde dit ambt 25 jaren lang tot welzijn van het land en volgde daarop Karel V naar Spanje, waar zij 18 Oct. 1558 overleed.
15) M. Theresia, koningin van Hongarije, zie M. nr. 1.
16) M. Sophia Amalia, voormalige koningin van Napels, geb. 4 Oct. 1841 te Munchen als dochter van hertog Maximiliaan Jozef van Beieren, huwde 3 Febr. 1859 met Frans II (overl. 27 Dec. 1894), welk huwelijk kinderloos bleef. Na den val van Gaeta (Febr. 1861) volgde zij haar gemaal naar Rome, begaf zich 1870 naar Beieren en later naar Engeland.
17) Carolina M., koningin van Napels, geb. 13 Aug. 1752, dochter van keizer Frans I en Maria Theresia, huwde 12 Mei 1768 met koning Ferdinand IV van Napels. Zij was heerschzuchtig en intrigant, verdrong 1777 minister Tanucci, om grooter invloed op de regeering te verkrijgen; 1784 stelde zij sir John Acton tot premier aan en heerschte van toen af onbeperkt over den koning en geheel Napels; na het vermoorden van haar zuster Maria Antoinette dreef zij aan tot den oorlog tegen Frankrijk, tengevolge waarvan zij 1799 met haar familie naar Sicilië moest vluchten. Napels werd wel is waar herwonnen; doch 1806 moest zij weer naar Sicilië trekken, nadat zij de beruchte gravin Hamilton (zie ald.) den verderfelijksten invloed had laten oefenen. Op Sicilië geraakte zij in oneenigheid met de Engelschen en begaf zich 1813 naar Weenen. In Mei 1814 vertrok zij naar het slot Hetzendorf, waar zij 8 Sept. overleed.
18) M. II da Gloria, koningin van Portugal van 1826—53, geb. 4 April 1819 te Rio de Janeiro, was de oudste dochter van keizer Pedro I van Brazilië uit diens huwelijk met aartshertogin Leopoldina van Oostenrijk. Na den dood van haar grootvader, koning Johan VI van Portugal, deed haar vader 2 Mei 1826 te haren gunste afstand van den portug. troon en bepaalde, dat zij met zijn broeder Miguel (zie ald.) huwen zou. Voorloopig bleef M. echter in Brazilië en de regeering werd in haar naam eerst door haar tante, prinses Isabella, gevoerd, vervolgens door Miguel, 25 Febr. 1828 tot regent benoemd; doch deze maakte zich 30 Juni van den troon meester en werd in geheel Portugal als koning erkend. M. werd in Juli naar Engeland gezonden, doch keerde, toen de verwachte bijstand van Engeland tegen Miguel uitbleef, 16 Oct. 1829 naar Rio de Janeiro terug. Eerst nadat Pedro 7 April 1831 de braziliaansche kroon had neergelegd, bracht hij zijn dochter weer naar Europa en liet haar te Parijs resideeren, terwijl hij dom Miguel beoorloogde en na een driejarigen strijd uit Portugal verdreef (Mei 1834). Reeds 23 Sept. 1833 te Lissabon als koningin uitgeroepen, werd zij door den rijksdag 20 Sept. 1834 mondig verklaard en aanvaardde na den dood haars vaders, die tot dan toe het regentschap bekleed had, 24 Sept. 1834 de regeering. 1 Dec. d.a.v. huwde zij bij volmacht en 26 Jan. 1835 persoonlijk hertog August van Leuchtenberg, die echter 28 Maart 1835 reeds overleed. Daarop sloot zij een tweede huwelijk, bij volmacht 1 Jan. en persoonlijk 9 April 1836, met prins Ferdinand van Saksen-Coburg-GothaKohary, waaruit tal van kinderen ontsproten. M. overleed 15 Nov. 1853 te Lissabon in het kraambed; zij werd opgevolgd door haar oudsten zoon, Pedro V, en vervolgens door haar tweeden zoon, Lodewijk I.
19) M. van Guise, koningin van Schotland, moeder van Maria Stuart, geb. 22 Nov. 1515, de oudste der 12 kinderen van Claude van Guise (zie ald.), werd 1534 gemalin van Lodewijk van Orleans, die reeds het volgende jaar overleed. In Mei 1538 huwde zij met Jacobus V van Schotland, werd na diens dood (15 Dec. 1542) te zamen met graaf Arran (zie Hamilton), sedert 1554 alleen regentes van het rijk voor haar dochter en hield in den strijd tegen Hendrik VIII, wiens zoon Eduard zij de hand harer dochter weigerde, en later tegen den protector Somerset het verbond met Frankrijk en het katholicisme staande. In 1559 kwam het tot een opstand der door Knox aangevoerde protestantsche lords tegen de katholieke regentes; Edinburg werd door hen ingenomen en weer verloren en toen zij het, door Engeland ondersteund, opnieuw belegerden, overleed M. aldaar 10 Juni 1560.
20) M. Stuart, koningin van Schotland van 1542—68, werd 8 Dec. 1542 op het slot Linlitgow enkele dagen vóór den dood van haar vader Jacobus Y geboren. Wijl haar moeder, Maria van Guise (zie nr. 19) zich verzette tegen een huwelijk van M. met den engelschen troonopvolger, werd M., toen de eng. protector Somerset Schotland daartoe met geweld van wapenen wilde dwingen, in 1548 naar Frankrijk gebracht, daar opgevoed en 24 April 1558 met den dauphin, den lateren koning Frans II, in den echt verbonden. Na den dood van Maria I nam zij als kleindochter van Margareta, de dochter van Hendrik VII, wapen en titel van koningin van Engeland aan en stelde zich daardoor op het scherpst tegenover Elizabeth, die zij van haar katholiek standpunt niet als wettige afstammeling van Hendrik VIII erkende. Toen zij na den vroegtijdigen dood van haar gemaal 19 Aug. 1561 naar Schotland terugkeerde, waar Maria van Guise tot aan haar dood in 1560 het regentschap had waargenomen, vond zij het calvinisme van John Knox als eenig heerschenden staatsgodsdienst. Met meesterlijke bekwaamheid wist M. tegenover zoo onverdraagzame mannen als Knox op te treden en ook haar lastige verhouding ten opzichte van Elizabeth te regelen. Weldra koos M. zich een anderen echtgenoot in haar neef Darnley (zie ald.) en 29 Juli 1565 werd het huwelijk gesloten. Weldra kon zij jegens Darnley, om diens ruwheid en aanmatiging, onbekwaamheid en lafheid, niet anders dan afkeer toonen, wat hem tot wraak prikkelde. Hij koos zijn slachtoffer in den vertrouwden secretaris der koningin, den italiaan Rizzio, dien hij in het particuliere vertrek der koningin te Edinburg overviel en doodstak (9 Maart 1566). M. werd als gevangene bewaakt; zij ontvluchtte echter naar Dunbar, dwong haar gemaal, zijn makkers te verlaten, die uit het land moesten vluchten. Kort daarop schonk zij het leven aan een zoon (19 Juni 1566), den lateren Jacobus I van Groot-Britannië. Tot haar nieuwen vertrouweling had zij graaf Bothwell gekozen; kort daarna werd Darnley ziek, waarop M. hem ter verpleging naar Edinburg liet brengen, waar hij 9 Febr. 1567 door Bothwell vermoord werd. De door het parlement vrijgesproken Bothwell ontvoerde M. 24 April naar het slot Dunbar, waar hij haar dwong, zijne gemalin te worden, hetgeen 15 Mei geschiedde. Over de medeplichtigheid van M. aan het vermoorden van Darnley is zeer veel getwist, doch haar schuld is niet bewezen, ofschoon de schijn zeer tegen haar was.

Al deze gebeurtenissen ontketenden een machtigen opstand der schotsche lords onder aanvoering van M.’s halfbroeder Murray (zie ald.); beide partijen rustten zich uit, doch alvorens het tot een beslissing kwam, onderwierp M. zich bij Carberry Hill in de nabijheid van Edinburg 15 Juni 1567. Terwijl Bothwell naar Denemarken ontkwam, werd M. op het slot Lochleven gevangen gehouden en 24 Juli tot afstand ten gunste van haar zoon gedwongen. Aan de ondragelijke gevangenschap ontkwam zij door een avontuurlijke vlucht (2 Mei 1568) en vereenigde vervolgens enkele aanhangers om zich heen; doch bij Langside nabij Glasgow vernietigde de regent Murray 13 Mei haar benden. Haar zaak was in Schotland verloren en thans deed zij den noodlottigen stap, naar Engeland te vluchten en zich om bescherming te wenden tot Elizabeth.

In Engeland zette Cecil haar gevangenneming door; een samenkomst met Elizabeth zou eerst plaats vinden, wanneer M. zich van de beschuldiging van moord op haar gemaal gezuiverd zou hebben. Als aanklager trad haar halfbroeder Murray op; de rechtdoende peers te Westminster achtten haar schuld bewezen; Elizabeth evenwel achtte het bewijs daarvoor niet geleverd, doch liet M. evenmin vrij. Daarmede stelde zij zich in het ongelijk. Onder talrijke pogingen, die met ondersteuning der katholieke mogendheden Spanje en Frankrijk voor M/s bevrijding ondernomen werden, was de gevaarlijkste de 'samenzwering van den hertog van Norfolk (zie ald.), die 1572 als rebel op het schavot stierf. Een reeks dergelijke grootere en kleinere pogingen werden verijdeld door Cecils waakzaamheid; doch eerst toen het hem gelukte, bij een grootere, door Babington (zie ald.) geleide samenzwering de medeplichtigheid van M. voldoende te bewijzen (1586), verkreeg hij van Elizabeth verlof, M. voor een gerechtshof te brengen. Dit sprak het schuldig uit, doch Elizabeth kwam eerst na lang aarzelen tot het besluit, het doodvonnis te onderteekenen, dat Cecil onverwijld te Fotheringhay 18 Febr. 1587 liet voltrekken.

De literatuur over M. is buitengewoon groot; behalve haar engelsche verdedigers: Whitaker, Maria queen of Scotland vindicated (3 dln., Londen 1787) en Chalmer, Life of Maria, queen of Scotland (1825), noemen wij onder de nieuwere werken: de biographie van Mignet, Iiistoire de Marie Stuart (2 dln., Parijs 1851); Philippson, Histoire du regne de Marie Stuart (3 dln., ald. 1891). Do Lettres, instructions et mémoires de Marie Stuart werden uitgegeven door vorst Lobanoff (7 dln., Londen 1844). Onder de dramatische bewerkingen der lotgevallen van M. is vooral beroemd het treurspel van dien naam van Schiller.

21) M. Louise, koningin van Spanje, geb. 9 Dec. 1751, dochter van hertog Philips van Parma, werd 1765 in den echt verbonden met den infant Don Carlos. Nadat deze als Karel IV zijn vader 14 Dec. 1788 op den troon gevolgd was, regeerde M. te zamen met haar gunsteling, den hertog van Alcudia (zie ald.), onbeperkt. Ofschoon zij van gestalte onbeduidend was, had zij toch talrijke minnaars en werd zij door een teugellooze zinnelijkheid beheerscht. Uit de hof intriges ontspon zich het proces van 29 Oct. 1807. Toen tengevolge der revolutie Ferdinand VII den troon van zijn vader besteeg en besloten scheen, het gedrag zijner moeder aan een gestreng onderzoek te onderwerpen, trad M. te Bayonne bij Napoleon I als aanklaagster van haar zoon op, doch zonder gevolg. Zij werd naar Compiègne gebracht, woonde vervolgens te Marseille en te Nizza en ging later naar Rome, waar zij 2 Jan. 1819 overleed.
22) M. Christina, koningin van Spanje, dochter van Frans I, koning der beide Siciliën, uit diens tweede huwelijk, geb. 27 April 1806 te Napels, werd 11 Dec. 1829 de vierde gemalin van koning Ferdinand VIL Zij verkreeg door schoonheid en geest overwegenden invloed op haar gemaal, die door de pragmatieke sanctie van 29 Maart 1830 ook aan de vrouwelijke afstammelingen het erfopvolgingsrecht verleende. Kort daarop (10 Oct. 1830) schonk zij het leven aan een dochter, Isabella, die terstond tot erfgename van den troon geproclameerd werd; vervolgens aan een tweede dochter, Louisa (geb. 30 Jan. 1832). Daardoor zag de jongere broeder van Ferdinand, de infant Don Carlos (zie ald.), zijn hoop op den troon vervlogen en begon levendige intriges tegen de koningin. Doch de invloed van M. overwon weldra, en zij werd 4 Oct. 1832 voor den duur der ziekte van haar gemaal, met het regentschap belast. Toen Ferdinand VII 29 Sept. 1833 overleed, werd Isabella II, (zie ald.) koningin en de koningin-weduwe, overeenkomstig testamentaire beschikking, regentes tijdens de minderjarigheid harer dochter. Weldra werd echter Don Carlos als tegenkoning (Karel V) uitgeroepen; zoo ontstond de burgeroorlog tusschen de Carlisten en de Christinos, die tot 1840 duurde. Tijdens dezen oorlog moest de koningin-moeder constitutioneele concessies doen, waardoor zij de grondlegster der spaansche staatsregeling werd. Toen zij echter na het einde van den oorlog een nieuwe wet uitvaardigde, die de bestaande zelfstandigheid der gemeenten beperkte, brak een algemeene opstand uit, tengevolge waarvan zij 12 Oct. 1840 het regentschap moest neerleggen. Zij begaf zich naar Frankrijk en keerde eerst na den val van Espartero (zie ald.) terug. Kort na den dood van haar gemaal had M. liefdesbetrekkingen aangeknoopt met een van haar lijfgarden, don Fernando Muhoz, met wien zij reeds 28 Dec. 1833 in het geheim, 13 Oct. 1844 publiek in den echt trad; Munoz werd tot hertog van Rianzares en grande van Spanje verheven. Uit dit huwelijk sproot een talrijk kroost. In den zomer van 1854 moest M. Spanje verlaten en 10 jaren in een soort ballingschap deels in Frankrijk, deels in Italië wonen. Eerst einde Sept. 1864 mocht zij naar Madrid terugkeeren, doch leefde ook na dien tijd meestal in het buitenland. De troonsbestijging van haar kleinzoon Alfonso XII voerde haar nog eens, in Mei 1876, naar Spanje. Zij overleed 22 Aug. 1878 in Havre; de hertog van Rianzares was reeds 12 Sept. 1873 gestorven.
23) M. Christina, koningin van Spanje, dochter van aartshertog Ferdinand van Oostenrijk, geb. 21 Juli 1858, huwde 29 Nov. 1879 met koning Alfonso XII van Spanje, nadat deze 26 Juni 1878 zijn eerste gemalin, prinses Mercedes, dochter van den hertog van Montpensier, door den dood verloren had. Kinderen uit dit tweede huwelijk waren twee prinsessen, Mercedes (geb. 11 Sept. 1880, overl. 1904 als prinses van Asturië) en Maria Theresia (geb. 13 Nov. 1882). Na den dood des konings, 25 Nov. 1885, aanvaardde zij het regentschap en schonk 17 Mei 1886 het leven aan een zoon, die als Alfonso XIII geproclameerd werd, en in wiens naam zij als regentes regeerde, totdat hij 17 Mei 1902 meerderjarig geworden, zelf als koning de regeering aanvaardde.
24) M. Louisa van Hessen-Cassel, geb. 7 Febr. 1688, overl. 8 April 1765, huwde in 1709 met Jan Willem Friso, stadh. van Friesland. Na diens dood, 1711, werd uit dat huwelijk een zoon geb., de latere stadh. Willem IV. Als regentes maakte M. zich in Friesland zoo bemind, dat ’t volk haar steeds ,,Marijke-moei” noemde.