Gepubliceerd op 23-02-2021

Kieuwen

betekenis & definitie

de organen die bij de in het water levende dieren de longen der landdieren vervangen. K. zijn dus longen die in staat stellen om in het water adem te halen, de organen voor het ademhalingsproces in het water.

De K. van een dier vormen tezamen het kieuwtoestel. Een kieuwtoestel hebben alle blijvend of tijdelijk in het water levende, koudbloedige gewervelde dieren. De K. kunnen uitwendig zijn, d. i. vrij aan de lichaamsoppervlakte gelegen (als bij de eerste larventoestanden van vorschen, salamanders enz., bij de embryonen van de haai-achtigen), of inwendig (bij alle visschen, bij de latere larventoestanden van visschen en salamanders). De inwendige K. der visschen zijn hetzij tezamen in een enkele holte besloten, die zich met een enkele spleet buitenwaarts opent, of zij liggen paarsgewijs in afzonderlijke holten, die elk haar eigen spleet hebben; in het eerste geval zijn de K. als dubbele rijen van plaatjes opgehangen aan kieuwbogen (zie Kieuwbogen), als bij de beenige visschen en de glansschubbigen, en meestal kamsgewijs, zelden als kleine trosjes. De kieuwholten staan meestal door inwendige spleten rechtstreeks in gemeenschap met de mondholte; daardoor treedt het water dan in de holten, en het verlaat deze weer door de uitwendige spleten. De uitwendige kieuwspleet wordt bij de meeste visschen overdekt door beenige stukken, kieuwdeksels (opercula); bij eenigen wordt deze overdekking door een uitbreiding der huid nog volkomener, zoodat slechts kleine zijdelingsche openingen overblijven (aalachtigen enz.), die zich bij eenigen (Symbranchini) onder de keel vereenigen tot een enkele opening.

De eigenlijke ademhalende oppervlakte der K. (d. i. het vlies, waarin zich het haarvatennet, dat gevormd wordt door de kieuwslagaderen, verbreidt), is een uitbreiding van het slijmvlies dat de keelholte bekleedt. De kieuwplaatjes zelf zijn plooien, dienende ter vergrooting der werkende oppervlakte.De uitwendige K. der larven van kruipdieren zijn oorspronkelijk uitbreidingen van de huid, in de onmiddellijke nabijheid der kieuwspleten. Bij vele visschen neemt ook de zwemblaas deel' aan het ademhalingsproces.

Kieuwademhaling komt onder de ongewervelde dieren vooral voor bij de lager bewerktuigde klassen, n.l. bij het meerendeel der weekdieren, ringwormen, schaaldieren, bij vele insectenlarven (door z.g. kieuwtracheeën of tracheeënkieuwen, zie Tracheeën en Gelede dieren).

Verstikking treedt bij de door K. ademhalende dieren in, wanneer de kieuwplaatjes droog worden, en ook wanneer de in het water opgeloste zuurstof verbruikt is en niet wordt vernieuwd. Dieren met wijde kieuwspleten sterven op het droge eerder dan dieren met nauwe spleten, bij welke de kieuwplaatjes minder spoedig verdrogen kunnen. Haringen b.v. sterven op het droge binnen enkele minuten, terwijl de zeer nauwe kieuwspleten bezittende aal urenlang buiten het water in leven blijft. Sommige kieuwdragende dieren bezitten water-reservoirs tot het vochtig houden van de K.; deze dieren kunnen het langst buiten het water leven.

< >