Gepubliceerd op 29-01-2021

Geographie

betekenis & definitie

aardbeschrijving, de wetenschap van de aarde, aardrijkskunde.

Ontwikkeling van den geographischen horizon in de oudheid In de oudste tijden was de geograph. kennis van elk volk beperkt tot de landstreek waarin het woonachtig was. Verhuizing naar andere streken, zeetochten, oorlogen, handelsverkeer gaven de eerste uitbreiding aan de geogr. kennis. Evenwel heeft bij de Ouden de kennis der aarde zich niet tot een wetenschap ontwikkeld, hoewel hunne aardrijkskundige kennis zich in den loop der tijden aanzienlijk uitbreidde. Men kan in de geschiedenis der oude G. vier hoofdperioden onderscheiden, nl.

1) de mythische G., van de oudste tijden tot op Herodotus.
2) de historische G. tot op Eratosthenes (276 v. Chr.),
3) de systematische G. tot op Ptolemaeus (140 n. Chr.), en
4) de wiskundige G. (einde 5de eeuw).
1. De oudste schriftelijke geographische berichten vinden wij bij de Israëlieten, waar de vier hoofdstroomen vermeld worden, de Pison, Gihon, Hidekel en Phrat. De aarde was bij hen een ronde door de zee bespoelde schijf, in wier midden Jeruzalem lag Het meeste hebben de Israëlieten ontleend aan de Phoeniciërs, die door hunne handelstochten de stof der landkunde althans vermeerderden. Bij de Grieken gaven de dichters de eerste aanwijzingen en onder hen Homerus (omstreeks 900). Volgens hem vloeit de stroom Oceanus om de schijf der aarde, in het w. stroomt hij door een straat in de zee ; in het o. ligt de vijver der zon. Hellas ligt in het midden der schijf en bepaaldelijk de Olympus, als zetel der góden. Boven de aarde verheft zich als koepel het koperen hemelgewelf dat in het w. op den Atlas rust, terwijl een dergelijk gewelf onder de aarde den Tartarus bevat. Van de hemelstreken noemt Homerus slechts het oosten en het westen, de dag- en nachtzijde. Hij kent slechts Hellas en Klein-Azië wat nauwkeuriger, buitendien noemt hij nog Thracië met de Hippomolgen en Abiërs, Phoenicië in het o. en het land der Erembers, Aethiopen en Arimers, iets noordelijker ; in het z. Egypte en Libyë en het land der Lotophagen, in het w. verscheidene fabelachtige eilanden, waaronder Trinacria met de Cyclopen en Laestrygonen een weinig duidelijker wordt aangewezen. Het fabelachtige eiland Ogygia vormt in het n.w. het middelpunt der zee. Aan gene zijde van den oceaan in het w. wonen de Cimmeriërs. Hesiodus (omstreeks 800 v. C.) kent reeds in Italië de Tyrrheners en Latijnen, den Etna, de Ligyërs in Gallië enz. De rivieren de Ister, Phasis en Nijl zijn hem bekend. Bij de cyclische dichters, bij Pindarus (522—442) en Aeschylus (525— 456) vinden wij reeds vier hemelstreken en de 3 werelddeelen Azië, Libye en Europa tusschen de rivieren Phasis, Nijl, de zuilen van Hercules, en den cimmerischen Bosporus: Oceanus is reeds een zee. Scheepvaart en het stichten van talrijke koloniesteden is voor het vermeerderen der kennis bijzonder gunstig geweest. De wijsgeeren der ionische school, Thales. Anaximander, Anaximenes, inzonderheid echter Pythagoras (omstreeks 548), Anaxagoras, Heraclitus, Democritus gaven zich vooral moeite om over de gedaante en de natuur der aarde inlichting te geven; Pythagoras vormde het eerst het denkbeeld van een aardbol. De zoogenaamde logographen of de oudste geschiedschrijvers vóór Herodotus, inzonderheid Hecataeus (549 — 486) en Hellanicus (490—411) namen in hunne werken de in de aardrijkskunde gemaakte ontdekkingen en daardoor verkregen juistere kennis op. De landen rondom de Middellandscbe zee, vooral Iberië of Spanje, en Italië, de Pontus en zijne aangrenzende landen zijn hun reeds nauwkeuriger bekend. Hunne kennis strekt zich in het w. uit tot aan de zuilen van Hercules, in het n. tot aan het thracisch gebergte, den Pontus en den Caucasus, in het o. tot aan de grenzen van het perzische rijk. In het z kennen zij maar weinig.

Eindelijk breidden ontdekkingsreizen de aardrijkskunde aanmerkelijk uit. Op bevel van den Egyptischen koning Necho zouden Phoeniciërs in 010 v Chr. Afrika omzeild hebben ; Scylax van Caryanda maakte in 509 op bevel van Darius Hystaspis eene ontdekkingsreis in Azië, W'aardoor men den Indus en de kusten van den mond van den Indus tot aan de arabische golf nauwkeuriger leerde kennen. Omstreeks het jaar £00 voer de Carthager Hanno langs de westkust van Afrika tot aan het eiland Cerne en stichtte daar koloniën, terwijl in denzelfden tijd zijn landsman Himilco in het n. de britsche eilanden ontdekte.

2. Herodotus (484—408) doorreisde zelf een groot gedeelte der toen bekende wereld, en deelde de uitkomst zijner nauwkeurige onderzoekingen in zijne gesehiedboeken mede. De ovaalronde aardschijf verdeelt hij in twee groote helften, waarvan de eene noordelijk Europa en Noord-Azië boven den Phasis en de Kaspische zee, de andere zuidelijke het overige gedeelte van Azië en Libye bevat. Herodotus kent ook de Kaspische zee reeds als binnenzee. De arts Ctesias (400) nam in zijne (verloren) geschriften, vele nieuwe, hoewel ten deele fabelachtige berichten op over het oosten, vooral over de zeden en gebruiken en den aard der volken; Xenophon (444— 355) heeft uit eigen aanschouwing geput en geeft meer nauwkeurige berichten over de landen van den Euphraat en den Tigris en over Klein-Azië ; voor Griekenland bevat vervolgens het werk van Thucydides (471 -400) rijke bijdragen. Buitendien droegen Ephorus, Theopompus en voorai Eudoxus (omstreeks 360) veel bij tot bevordering van de kennis der aarde : volgens Eudoxus is de aarde een in vijf zonen verdeelde bol; bovendien maakt hij melding van de voortbrengselen en de natuurmerkwaardigheden der landen. Veel uitgebreider werd echter de aardrijkskundige kennis, vooral van het z. en o. door de veldtochten van Alexander den G., en door de dientengevolge i/h oosten gestichte grieksche rijken en coloniesteden; inzonderheid droegen daartoe bij de Seleuciden (door oorlogen in Indië), de Lagiden en Ptolemaeën (door ontdekkingen langs de kusten van Arabië en Afrika); het opmeten van de door de macedonische legers afgelegde wegen door ingenieurs, alsook de ofschoon nog onvolkomen waarnemingen der geographische breedte door middel van de middagschaduw, gaven reeds betere grondslagen aan de hand voor de vervaardiging van kaarten (landkaarten van Dicaearchus uit Ivlessana, 310 v. Chr.). Aristoteles (384—322) en zijne leerlingen Theophrastus en Heraclides van Pontus droegen zeer veel bij tot de vermeerdering der kennis. Arist. bewees de bolvormige gedaante der aarde en nam een zuidelijk halfrond aan. In het n.w. ondernam Pytheas van Massilia in 334 eene ontdekkingreis en bracht nauwkeurige berichten mede over de britsche eilanden en over de kusten van Gallië en Germanië ; hij ontdekte ook het eiland Thule (Ijsland).
3. Op grond der tot nu toe gedane waarnemingen en geholpen door de juiste voorstelling van de bolvormige gedaante der aarde (wier omtrek berekend wordt op 250 000 stadiën = 6250 mijlen), kon Eratosthenes v. Alexandrië (276—196) de geographie in een volledig stelsel samenvatten. Door den in 60 gelijke deelen gesneden evenaar, werd door hem de aardbol in twe s gelijke helften verdeeld. Hij trok over de oppervlakte der aarde 8 parallelcirkels en 7 meridianen; doch door dat hij ze elkander onder rechte hoeken liet doorsnijden, ging de vorm en onderlinge verhouding der landen verloren. Oostelijk en noordelijk Azië, westel. en zuid. Afrika, volgens onze wijze v. beschouwing, mist men eigenlijk geheel bij hem; in het oog vallend is vooral de verkeerde richting der atlantische kusten van Afrika, even als de vereeniging der Kaspische zee (door Herodotus reeds te recht als binnenzee beschouwd) met de noordelijke IJszee, hoewel die zee zich zeker volgens nog bestaande sporen vroeger veel verder naar het noorden heeft uitgestrekt. — Een tegenstander van Eratosthenes was de sterrenkundige Hipparchus (omstreeks 150 v. C.), die vele dwalingen aanwees en inzonderheid door de astronomie met de geographie te vereenigen, deze laatste op betere grondslagen opbouwde. Niet minder verdienstelijk maakte zich Posidonius (omstreeks 150 v. C.), gelijk men ook in de werken van den geschiedschrijver Polybius (205—123) belangrijke bijdragen vindt, verzameld op zijne reizen in Gallië, Hispannië, Libye en Aegypte. Aan Strabo (66 v. C — 24 n. C.) hebben wij het eerste thans nog bestaande groote en stelselmatig verdeelde werk (in 17 boeken) over de oude aardrijkskunde in haar geheeïen omvang te danken. Van al de werken zijner voorgangers maakte hij met oordeel gebruik, en kon de door de oorlogen der Romeinen bekend geworden streken van het westen nauwkeuriger beschrijven dan anderen voor hem (zie Strabo); voor het o. en z. had een weinig vroeger Marinus uit Tyrus hetzelfde gedaan. Zeer belangrijk voor het vervaardigen van betere kaarten werden, inzonderheid sedert Augustus, de in het werk gestelde opmetingen van al de wegen des romeinschen rijks, w7elke opmetingen opgenomen zijn in de zoogenaamde peutingersehe tafel (omstreeks 230 n. C.) en in het Itinerarium Antonini en Hierosolymitanum (in de 4e eeuw). Behalve de geschiedschrijvers dezer periode moet hier als bron nog vermeld w'orden het werk van Pomponius Mela (geb. 50 na C.): De situ orbis in 3 boeken en de Ilistorianaturalisvan den ouden Plinius (23—79 n. C.).
4. De geographie die reeds door Eratosthenes en Strabo op een wetenschappelijk standpunt gebracht was, werd nu door Claudius Ptoleinaeus (omstreeks 140 n. C.) voor ’t eerst behandeld op streng geometrische wijze, en zijn boek bleef tot in de 16e eeuw het algemeene leerboek der aardrijkskunde, en is thans nog met het werk van Strabo de grondslag en de hoofdbron der oude geographie Behalve een veel vollediger opsomming der afzonderlijke volken, steden, rivieren, bergen enz. bestaat zijne voornaamste verdienste daarin, dat hij de grenzen der landen, het begin en einde der bergketens, eilanden, golven, bronnen en uitwateringen der rivieren en de ligging der plaatsen naar lengte en breedtegraden nauwkeurig bepaalt en deze maat opgeeft. In de kaarten die aan zijn wrerk zijn toegevoegd, past hij ook reeds een betere wijze van projectie toe en trekt de parallellen en meridianen niet meer als rechte lijnen die elkaar rechthoekig snijden. — De noordelijke kusten van Germanië kent hij niet nauwkeuriger, over de gedaante der Oostzee, als ook over den vorm en de grootte van Scandinavië heeft hij onjuiste voorstellingen.

Oostelijk Azië kent hij tot aan de Sinae (China), de golf van den Ganges (golf van Bengalen) en Java. Verder gelooft hij dat Azië en Afrika vereenigd zijn, weshalve bij de kusten van Achter-Indië zuidwaarts ombuigt, waardoor de Indische oceaan tot een binnenzee wordt. Gewichtige bijdragen voor een nauwkeuriger topographie bevatten de geschriften van Arrianus (in de 2e eeuw), voornamelijk zijne mededeeiingen van eene omzeiling der Zwarte zee, die op bevel van keizer Hadrianus in ’t jaar 137 ondernomen werd Voor Griekenland is het werk van Pausanias (omstreeks 174 n. C.) van het hoogste belang.

Eindelijk moet nog melding gemaakt worden van het belangrijke werk van Stephanus van Byzantium {in het begin der 6e eeuw), een met groote zorg uit wel 300 schrijvers bijeengezocht lexicon in alphabetische orde, over landen, volken en bergen; wij bezitten er slechts een uittreksel van, door Hermolaus op het einde der 7e eeuw vervaardigd. Zie voorts de artikelen Aardrijkskundige ontdekkingen, Afrika, Amerika en Australië.