Gepubliceerd op 19-01-2021

Amerika

betekenis & definitie

Een der vijf werelddeelen, de nieuwe wereld; het ligt op het westelijk halfrond en strekt zich uit van 72° N.B. (noordspits van het schiereiland Boothia felix) tot 54° Z.B. (kaap Froward) en bereikt met de eilanden van den Vuurland-Archipel zelfs den 56*ten zuiderbreedtegraad (kaap Hoorn); het uiterste oostelijk punt (kaap Branco, Brazilië) van Amerika ligt op 36° W.L. van Greenwich, en het meest westelijke punt (Prins van Wales-kaap, aan de Beringstraat) op ongeveer 168° W.L. van Greenwich.

Grenzen, kustontwikkeling

Amerika wordt ten noorden begrensd door de Noordelijke IJszee en hare onderdeelen, ten oosten door den Atlantischen Oceaan en zijn onderdeelen en ten westen door den Grooten Oceaan en zijn onderdeelen.

De Noordelijke IJszee, die Amerika ten noorden begrenst, vormt verschillende straten tusschen de vele eilanden; door de Beringstraat staat zij in verbinding met den Grooten Oceaan of de Stille Zuidzee, en door de Baffinsbaai staat zij in gemeenschap met den Atlantischen Oceaan, evenals door straat Davis.

De voornaamste onderdeelen van den Atlantischen Oceaan, aan Amerika’s oostkust, zijn: de Hudsonbaai, waartoe de Hudson-straat toegang geeft, de Golf van Sint-Laurens, de Fundy-baai, de Golf van Mexico, welker zuidwestelijk deel den naam draagt van Campèche-baai, voorts de Caribische Zee (met de baai van Honduras, de Golf van Dariën en het meer van Maracaïbo tot onderdeelen), en ten slotte de Golf van Rio de Janeiro; deze insnijdingen van den Atlantischen Oceaan vormen aan Amerika’s oostkust de schiereilanden Melville, Labrador, Nieuw-Schotland, Florida en Yucatan. Aan de oostkust van Amerika liggen tevens vele eilanden, waarvan de voornaamste zijn: New-Foundland, de Bahamaeilanden, de Groote Antillen (Cuba, Haïti, Portorico en Jamaïca), de Kleine Antillen, de Falklands-eilanden en Vuurland.

De voornaamste onderdeelen van de Stille Zuidzee langs de (west)kust van Amerika zijn: de Golf van Californië of Purperzee, de Golf van Tehuantepek, de Golf van Panama en de Golf van Guayaquil, die de schiereilanden Alaska en Californië vormen; aan de westkust van Amerika liggen zeer vele doch meest kleine eilanden: de Aleuten (Ale-oeten), de Thlinkieten-eilanden, het Vancouvers-eiland, de Galopagos- of Schildpadeilanden en de Chiloë-archipel.

Amerika’s westkust nadert in ’t noorden (Beringstraat) de oostkust van Azië tot óp een afstand van lö.geographische mijlen, doch verwijdert zich daarvan naar het zuiden hoe langer hoe meer, terwijl Amerika’s oostkust van Ierland 450 en van Noorwegen 200 geografische mijlen verwijderd is; op alle andere punten is de breedte van den Atlantischen Oceaan grooter.

Amerika’s noordkust is vrij van eilanden voor zoover het westelijk deel daarvan betreft, zij heeft geen groote bochten en stijgt, hoewel steil, niet zeer hoog uit zee op; oostelijk van de monding der Mackenzie-rivier beginnen de vele nauwe zeestraten, die de eilanden van den arctisclien archipel van het vasteland scheiden. Tusschen de schiereilanden Melville en Labrador strekt zich de breede ingang naar de Hudsonsbaai uit, welke baai diep in Noord-Amerika doordringt, doch in geringe mate bruikbaar is en geen enkele goede haven bezit. Labrador is aan de zijde van den Oceaan rijk aan kleine diepe inhammen met voorgelegen eilanden .welke inhammen echter maar weinig gelegenheden om het binnenland te bereiken bieden.

Noord-Amerika’s oostkust is naar den aard harer geleding in vier deelen te splitsen; het eerste deel loopt van New-Foundland’s zuidoostelijk punt tot aan de zuidpunt van NieuwSchotland, het tweede loopt vandaar tot kaap Cod, het derde ligt tusschen gemeld punt en kaap Hatteras en het vierde tot Florida’s zuidpunt. Het eerste deel (van de zuidoostpunt van New-Foundland tot aan de zuidpunt van Nieuw-Schotland) is het rijkst aan geleding; de Golf van Sint-Laurens snijdt diep in de kust in; de noordkust dezer Golf is arm aan havens, de zuidkust echter rijk aan bochten, niettemin in dit opzicht achterstaande bij New-Foundland, Nieuw-Schotland en het eiland Cap Breton. Het tweede onderscheiden deel (van de zuidkust van Nieuw-Schotland tot kaap Cod) van Noord-Amerika’s oostkust is steil, zonder een groote hoogte te bereiken; een aantal riviermonden begunstigden hier de opkomst van enkele havensteden (Port-' land, Portsmouth, Boston). — In het derde gedeelte is de kust aanvankelijk steil, doch later vlak; zij is rijk aan uitstekende havens, daar groote bochten in het land dringen of bevaarbare riviermonden in zee uitloopen. — Het laatste gedeelte der Atlantische kust van Noord-Amerika mist de voordeelen der andere kuststreken, is over het algemeen vlak en, wegens de vele moerassen, ongezond.

De smalle straat van Florida geeft toegang tot de Golf van Mexico, welker kusten vlak zijn, met haff-?en eilandvorming, met geringe toegankelijkheid en gebrek aan goede havens. De reusachtige, steeds aangroeiende delta van de Mississippi vormt de eenige groote afwisseling. Ook de westelijke kust dezer Golf maakt hierop geen uitzondering, daar het hoogland van de zee is afgescheiden door een smalle, heete, ongezonde laagvlakte, aan welke geen goede havens liggen.

De geheele thans volgende Atlantische kust van Centraal-Amerika is bijna ongenaakbaar en het aantal havenplaatsen is gering. De enkele belangrijke hebben hun ontstaan te danken aan de omstandigheid, dat zij als uitgangspunt gekozen werden voor de overlandwegen, die door de geringe breedte der landengta hun aanzijn ontvingen.

In Zuid-Amerika is de noordkust de meest gelede, daar de rechtstreeksche afstand der beide eindpunten slechts de helft bedraagt van de kustlengte. Eerst is zij vlak, daarna steil en met eilanden bezet, en verder van het eiland Trinidad tot kaap San Roque, over een afstand van 500 geographische mijlen vlak en moerassig of met duinen bezet, zonder een enkele eenigszins goede haven. Behalve den 250 km. breeden mond van de Amazonenrivier en de Rio Para-zeeboezem, die tezamen het groote eiland Marajo vormen, vindt men hier geen belangrijke insnijdingen.

Van Kaap San Roque tot aan kaap Frio, bij den zuiderkeerkring gelegen, is de kust eveneens eentonig en vlak, hier en daar met koraalriffen; slechts twee goede havenplaatsen, Pernambuco en Bahia (aan de Allerheiligenbaai), worden er aangetroffen. Verder is de kust steil en vol voortreffelijke bochten, o.a. die van Rio-de-Janeiro, doch wordt spoedig weder vlak, en rijk aan lagunen, tot aan den breeden mond der Rio de la Plata, met zijn hoogen en steilen noordelijken, en zijn lagen en vlakken zuidelijken oever. De kuststreek aan de oostzijde van Patagonië heeft een aantal wijde bochten, zonder goede havenplaatsen. Een onderzeesche bank vereenigt haar met de tegenover liggende Falklandseilanden. Tusschen den Vuurland-archipel en Patagonië komt men door de straat van Magelhaen in den grooten Oceaan. De westkust van Vuurland en de daarop volgende westkust van Zuid-Amerika tot 43° Z.B. is fjordvormig en met tal van kleine eilandjes bezet.

Van hier is de geheele westkust van ZuidAmerika zeer eentonig: overal is gebrek aan goede havenplaatsen, en slechts door de golf van Guayaquil dringt de zee noemenswaardig het land in. Waar nog havens konden wezen, is gebrek aan verbindingswegen met het binnenland.

De westkust van Centraal-Amerika is, ofschoon het gebergte onmiddellijk aan den zeeoever oprijst, arm aan diepe, veilige havens. Verderop levert het kustland de grootste verscheidenheid op, doch ook hier zijn niet veel gunstige bochten of toegangen naar het binnenland; intusschen is Acapulco (zie aldaar) een van de beste havens der wereld.

De meestal steile kust van Califomië heeft geen gebrek aan goede havens, onder welke de prachtige baai van San Francisco uitmunt.

Gebergten

Amerika heeft vier hoofd-bergstelsels (de Cordilleras van Noord-Amerika, de Cordilleras van Mexico, de Cordilleras van Centraal-Amerika, de Andes-keten in ZuidAmerika), en als kleinere gebergten de Isthmus-cordilleras, verscheidene afgezonderde berggroepen (in Zuid-Amerika: het bergland van Brazilië, het hoogland van Guyana, het kustgebergte van Venezuela, de Siërra Nevada enz.; in Noord-Amerika: het stelsel der Appalachen of de Alleghany-keten; het hoogland van Canada (Albanygebergte) en van Labrador en vele op zich zelf staande bergen op Groenland en op de Antillen-eilanden.

De Cordilleras en de Andes zijn merkwaardig door hun uitgebreidheid, hoogte en steilheid, door de verscheidenheid der hooglanden, den rijkdom aan metalen enz., door hun geringen invloed op klimaat en door hun rijkdom aan vulkanen (ongeveer 200), die gedeeltelijk nog in werking zijn. Hun gezamenlijke lengte is 1800 mijlen, terwijl het vasteland van Amerika 1900 mijlen lang is van het noorden naar het zuiden; de lengte dezer bergstelsels is derhalve bijna gelijk aan die van het geheele werelddeel; hunne breedte in de hoofdketen bedraagt slechts 10—20 mijlen, die echter door de parallelketens in Zuid-Amerika tot 100 en in Noord-Amerika zelfs tot meer dan 200 mijlen vergroot wordt. Zij overtreffen in horizontale uitgebreidheid (216,000 vierkante mijlen of bijna Vs van Amerika) verreweg alle bergstelsels der aarde; in hoogte, zoowel in kamhoogte als hoogstén top moeten zij alleen voor den Himalaya in Azië onderdoen. Daar zij alleen door een smal, niet tot het laagland behoorend, maar plateauvormig kustterras van den Grooten Oceaan gescheiden zijn, is de westelijke helling veel steiler dan de oostelijke. Door de diepe inzinking der (30 mijlen lange en 6—12 mijlen breede) landengte van Panama (slechts 500 voet hoog) worden de Cordilleras van de Andes gescheiden, terwijl beiden zelf Amerika in twee zeer ongelijke deelen splitsen: een breed oostelijk en een zeer smal westelijk, gelijk Europa en Azië door de Alpen- en Himalaya-ketens in eene noordelijke en eene zuidelijke helft gescheiden worden. De waterscheiding ligt veel dichter bij den Grooten dan bij den Atlantischen Oceaan. De ketens, die het dichtst bij de zee liggen, zoowel in Noord- als in ZuidAmerika, bevatten een gordel van gedeeltelijk nog werkzame vulkanen. (Zie de afzonderlijke staten).

Ongeveer ⅔ van het vasteland van Amerika wordt ingenomen door laagland. In Zuid-Amerika onderscheidt men drie laagvlakten: het riviergebied van den Orinoco in zijn benedenloop, dat van de Amazonen-rivier en dat van de Rio de la Plata.

De vlakten of Llanos (Ljanos) van den Beneden-Orinoco beslaan de ruimten tusschen het hoogland van Guyana en het kustgebergte van Venezuela; het zijn woeste steppen, overeenkomstig haar geologischen aard, die echter na den tropischen regentijd spoedig veranderen in vlakten met gras van een mans lengte, waar een groot getal inheemsche dieren, waaronder kudden van wilde paarden en ezels, ruimschoots voedsel vinden. Uit den week geworden grond kruipen alsdan de slangensoorten en alligators te voorschijn, die aldaar tijdens de droogte hun zomerslaap gehouden hebben. — Het gebied der Amazonen-rivier met haar 200 zijrivieren beslaat een oppervlakte van bijna 6lA> millioen km.2, en neemt de ruimte in tusschen de Andes van Peru en Quito, het Braziliaansch bergland, den Atlantischen Oceaan en het hoogland van Guyana. Dit gebied inzonderheid is rijk aan ondoordringbare, moerassige, eeuwen-oude bosschen, door slingerplantsoorten tot onmetelijke, saamhangende massa’s verbonden; de talrijke wateraderen vormen hier de eenige wegen; doch het tengevolge der tropische hitte hoogst ongezonde klimaat houdt tot hiertoe alle vestiging van menschen tegen. De vlakten, die niet met moerassige wouden bedekt zijn en geene boomen hebben, zijn de eigenlijke Llanos. In het zuiden gaan deze over in de, Pampa’s van de Rio de la Plata of de vlakten die zich uitstrekken tusschen de Andes van Chili en Peru aan den eenen en het Braziliaansche bergland aan den anderen kant, zoodat zij ten noorden begrensd worden door palmbosschen, terwijl de zuidelijke rand opklimt, tot het gebied der eeuwige sneeuw. Het zijn onafzienbare hooge grasvlakten, bewoond door kudden wilde paarden, runderen en honden.

Menschen hebben er zich nog weinig gevestigd. Op doze Pampa’s volgt de Patagonische steppe, ten oosten van het zich daar uitstrekkende gedeelte van den Andesketen (Andes van Pategonië); deze steppe is een hoogst onherbergzame, weinig bewoonde kalkvlakte. Het laagland van Noord-Amerika ligt tusschen de Cordilleras (in het westen) en het Alleghanygebergte (in het bosten) en zet zich van de golf van Mexico voort tot aan de Noordelijke IJszee; de waterscheiding tusschen de Hudsonbaai en de Golf van Mexico wordt bepaald door de 14 tot 1500 voet hooge Zwarte Heuvels, die de Noord-Amerikaansche laagvlakte in twee helften deelen: de zuidelijke heltt of Mississippi-vlakte en de noordelijke helft óf Arctische laagvlakte. De zuidelijke helft wordt door den Mississippi weder in twee helften gedeeld, die in gesteldheid zeer verschillend zijn: eene kleine, oostelijke, deels nog door bosschen bedekt, deels echter in vruchtbaren grond met eene talrijke bevolking herschapen; en in eene grootere, westelijke, die op beide oevers van den Missouri onmetelijke grasvlakten (savanes) vormt, waarin de grootste van de levende dieren der nieuwe, wereld, de buffels, weiden, die ’s winters in kudden naar de landen ten zuiden van den Arkansas trekken om een zachter klimaat op te zoeken. Zij worden echter bij menigte gevangen en nemen merkbaar af in aantal. De noordelijke helft, de Canada- of Arctische laagvlakte, heeft eene grootte van ongeveer 100.000 vierkante mijlen, strekt zich van het Rotsgebergte tot aan den Atlantischen oceaan uit en wordt afgebroken door den grooten inham, de Hudsonbaai, die alle minder ontwikkelde, gedeeltelijk slechts periodieke waterstelsels van deze laagvlakte opneemt. De noordelijke ligging en de rotsvorming van den grond, die hier de overhand heeft, bemoeielijken de bebouwing der verbazende uitgestrektheden lands, waarin, even als in de gras- en woudvlakten van Zuid-Amerika, de rivieren de eenige draden van gemeenschap zijn en tevens het woestijnkarakter weren, dat zich anders, hier door de poolkoude, ginds door de tropische hitte, zou openbaren.

Rivieren, Meren enz.

De voornaamste rivieren van Noord-Amerika zijn: de Mississippi met den Missouri, die de Yellowstonerivier, de Platte, de Arkansas, de Roode Rivier en de Ohio opnemen, welke watervoorraad zich in de Golf van Mexico ontlast; — de St.-Laurens (die tusschen het Erieen het Ontariomeer Niagara heet en den wereldberoejnden gelijknamigen waterval vormt) welke bij Montreal de Ottawa opneemt en uitmondt in de Golf van Sint-Laurens; — de Saskatchewan, die door het Winnipeg-meer loopt en daarna onder allerlei namen (Nelson, Severn enz.) zijn loop voortzet tot in de Hudsonbaai; — de Mackenzie met de Liards, welke uitloopt in de Noordelijke IJszee, evenals de Groote Visch-rivier en de Kopermijnrivier; — de Susquehanna met de James-rivier en de Potomac, die uitloopt in de Chesapeakebaai; — de Hudson, die zich bij New-York in twee armen, de Noord-rivier en de Oostrivier, splitst, en zich ontlast in den Atlantischen Oceaan; — de Rio del Norte met de Conchos en de Rio Puerco, uitloopende in de Golf van Mexico; — de Rio Colorado die zich in de Golf van Californië werpt; de Columbia, uitmondende in den Grooten Oceaan. De voornaamste rivieren van Zuid-Amerika zijn: de Amazonen-rivier, de derde rivier der aarde, die na o.a. links de Japura en de Rio Negro, en rechts de Ucayale de Purus, de Madeira of Houtrivier en de Xingu te hebben opgenomen met een 250 km. breede monding uitloopt in den Atlantischen Oceaan, — de San Francisco, de Parnahiba, de Orinoco, welke links de Caziquiare, de Guaviare, Re Meta en de Apure opneemt en zich in den Atlantischen Oceaan stort; — de Magdalena-rivier, de Essequibo, de Rio de la Plata, de Rio Negro, de Camerones en de Gallego, allen zich ontlastende in den Atlantischen Oceaan.

Amerika, en meer bepaaldelijk Noord-Amerika, is van alle werelddeelen het rijkst aan meren. Onder deze zijn de voornaamste de 5 Canada’sche meren, als: het Bovenmeer, aan de noordgrens der Yereenigde Staten, waarin ongeveer 220 rivieren (waaronder de St.-Louis, de Nipigan, de Regenrivier enz.) en beken, uitloopenen aan het zuidoostelijk einde door het Maria-kanaal afwatert in het Huronmeer, dat vele bochten vormt en met eenige kleinere meren in gemeenschap staat; verder het Michiganmeer, het Eriemeer, en het Ontariomeer, dat het water van het Eriemeer en der overige meren ontvangt door de rivier Niagara, die wel niet lang, maar door haren waterval wereldberoemd is.

In ’t westelijk binnenland van Noord-Amerika zijn ontelbare meren; de merkwaardigste zijn: het Winnipegmeer, het Winnipegoosmeer (met vele eilanden, en niet ver ten westen van het vorige gelegen); het Herten-, het Wollastonen het Athabasca-meer, het Groote Slavenmeer, het Kleine Slavenmeer en het Groote Berenmeer (tusschen het Groote Slavenmeer en de Noordelijke IJszee.)

In Midden-Amerika ligt het Nicaragua-meer, en vloeit door de San Juan af in de Caraïbische zee.

In Zuid-Amerika is het eenige meer van belang het Titicaca-meer in Peru, zuidwaarts van Cusco, de oude Peruaansche hoofdstad, zuidoostelijk van Lima; dit meer is zeer vischrijk, en bevat het Titicaca-eiland, waarop weleer een beroemde zonnetempel der oude Peruanen stond. Bovendien verdient nog vermelding, als bron van den Amazonenstroom, het meer Lauri of Lauricocha, mede in Peru.