Gepubliceerd op 06-12-2018

ZWEMMEN

betekenis & definitie

ZWEMMEN, (zwom, heeft en is gezwommen), in eene vloeistof zich zwevende, op eene vloeistof zich drijvende houden en zich zoo voortbewegen: de visschen kunnen zwemmen; honden leeren gemakkelijk zwemmen; op den rug, op den buik zwemmen, in die houding liggende zwemmen; hij zwemt als een visch, hij zwemt uitstekend;

— (spr.) die schoenen zijn mij veel te groot, ik kan er wel in zwemmen;
— visch wil zwemmen, bij of na het vischeten wil men veel drinken;
— drijven, er geheel door omgeven zijn: die visch zwemt in de boter; in zijn bloed zwemmen; hare oogen zwommen in tranen, stonden vol tranen; de wijn zwemt langs de tafel, vloeit over de tafel;
— (spr.) in het geld zwemmen, het overvloedig bezitten;
— in vreugde, in weelde zwemmen, het volop hebben, ervan naar hartelust genieten. ZWEMMING, v. het zwemmen.