Gepubliceerd op 24-02-2020

Zout

betekenis & definitie

Het begrip zout heeft 2 verschillende betekenissen:

1. zout - ZOUT - 1. ZOUT, o. (-en), keukenzout: zout in het eten doen; spek, vleesch in het zout leggen; (spr.) ik heb nog iets voor hem in het zout, hij heeft iets gedaan waarover ik hem onderhouden moet, waarvoor hij straf van mij zal hebben;
— een zak zout met iem. gegeten hebben, hem lang kennen;
— (fig.) Attisch zout, het zinrijke, geestige van een gezegde, eener rede;
— gij zijt het zout der aarde, uw geest moet die der andere menschen doordringen en verbeteren;
— (scheik.) eene belangrijke klasse van verbindingen die min of meer met het keukenzout overeenkomen en bestaan uit een metaal, een niet-metaal en zuurstof (de zuurstofzouten), of uit een metaal en een niet metaal (de haloiedzouten);
— zure zouten, die zuur reageeren, waarbij het zuur de overhand heeft; basische zouten, die basisch reageeren; neutrale zouten, die niet zuur en ook niet basisch zijn.

2. zout - ZOUT, bn. ( er, -st), veel zoutdeelen bevattende: zoute haring;
— zout van smaak: het eten smaakt zout, is te zout; zeewater is zout;
— (spr.) dat heb ik nog nooit zoo zout gegeten, dat is mij nog nooit overkomen. ZOUTHEID, v.