Gepubliceerd op 24-02-2020

Spek

betekenis & definitie

Het begrip spek heeft 3 verschillende betekenissen:

1. spek - SPEK - m. (-ken), (Zuidn.) suikerspek, babbelaar.

2. spek - SPEK - m. (-ken), zie SPEKJAN.

3. spek - SPEK - o. de vetlaag tusschen huid en vleesch bij het varken, den walvisch en andere groote zeedieren : het spek der walvisschen kookt men tot traan; versch, gezouten en gerookt spek; vet, mager, doorregen spek; het spek is ransig, niet lekker, garstig; eene zij spek;
— (spr.) met spek vangt men muizen, met ruime gaven kan men ieder winnen;
— spek op de ribben hebben (schertsend van menschen gezegd), dik en vet zijn;
— hij zet spek aan, wordt dik en vet;
— daar groeide hij eene hand dik spek in, deed hem bijzonder veel genoegen (inz. van leedvermaak gebezigd);
— dat is geen spekje voor uw bekje, daar zult gij niets van hebben;
— met spek schieten, liegen, opsnijden;
— van weelde uit het spek springen, niet weten wat men doen zal, zijn geluk verwaarloozen;
— daar dansen de muizen in het spek, daar is van alles volop, overvloed;
— (Z. A.) kool zonder spek, een gezelschap heeren zonder dames;
— hij heeft het spek weg, is reeds besmet (inz. met een venerische ziekte);
— zij heeft het spek al weg, ie reeds zwanger;
— voor spek en boonen meedoen, meeloopen, niet meetellen, te veel zijn.