WAAIER - m. (-s), die waait, blaast, wind aanbrengt ;
— zeker werktuig dat, in beweging gebracht, dient om het aangezicht te verkoelen (inz. bij dames in gebruik): een zijden, ivoren waaier; de waaier van een pauwestaart, de uitgespreide staartvederen;
— zeker ijzeren of houten afschutsel bij stoepen voor huizen ;
— deel van eene waaiersluis, zie aldaar. WAAIERTJE, o. (-s), kleine waaier.