Gepubliceerd op 06-12-2018

VUIST

betekenis & definitie

VUIST - v. (-en), dichtgesloten hand : eene vuist maken, als teeken van bedreiging; elkander met vuisten slaan ; met den degen in de vuist, in de hand ;

— (spr.) dat past als eene vuist op een oog, als eene tang op een varken, dat past heelemaal niet;
— steek eens eene vuist op, als je geen hand hebt, doe eens het onmogelijke ;
— uit het vuistje eten, droog, uit de hand ;
— in zijne vuist of in het vuistje lachen, zich in stilte over eens anders nadeel of ongeluk verheugen ;
— voor de vuist spreken, onvoorbereid ; zware scheepssmidshamer; in verschillende machines : stamper, dik uiteinde van een arm enz. VUISTJE, o. (-8).