VOORTIJLEN - voortsnellen; hard wegloopen;
...IJLEN, verder ijlen (in de koorts);
...JAGEN, verder jagen; wegjagen;
...JANKEN, verder janken;
...JUICHEN, verder juichen;
...KAARTEN, doorgaan met kaarten;
...KAATSEN, verder kaatsen;
...KAKELEN;
...KAMMEN;
...KAMPEN;
...KARNEN, voortgaan met karnen;
...KAUWEN, verder kauwen;
...KEGELEN;
...KERMEN;
...KERVEN ;
...KEUVELEN ;
...KIBBELEN, voortgaan met kibbelen, twisten;
...KIEMEN, verder kiemen;
...KIEZEN;
...KIJVEN;
...KLADDEN;
...KLAGEN;
...KLAPPEN;
...KLEUTEREN;
...KLIMMEN;
...KLINKEN;
...KLOVEN;
...KLOPPEN, voortgaan met kloppen;
...KNABBELEN;
...KNEDEN;
...KNIBBELEN;
...KNIEZEN;
...KNIKKEREN, verder knikkeren, wegknikkeren; (fig.) verjagen: iem. voortknikkeren,
...KNOEIEN, verder knoeien;
...KOKEN;
...KOLVEN, voortgaan met kolven.