JANKEN, (jankte, heeft gejankt), weemoedig in gerekte tonen huilen, inz. van honden en vossen; (fig.) schreeuwen, krijten (van kinderen); lastig aanhouden om iets, plagen, dwingen (vooral van kinderen);
— (iron.) die jongen jankt om klappen, zal slaag krijgen als hij niet ophoudt met janken.