Gepubliceerd op 02-09-2018

Doorgaan

betekenis & definitie

DOORGAAN, (ging door, is en heeft doorgegaan), zijn gang voortzetten, verder gaan de trein houdt hier niet op, maar gaat door;

ga maar door ik kan of wil je niet helpen;
— voortgaan met spreken ga door (ook) dat geloof ik niet;
— ergens op doorgaan, die zaak als uitgangspunt zijner verdere beschouwingen nemen; voortduren dat gaat altijd maar zoo door; dat gaat in ééne moeite door;
— door iets heengaan wij zijn de kamers doorgegaan; de poort doorgaan; opengaan (van gezwellen);
— (drukk.) de regels laten doorloopen (zonder alinea’s);
— (zeew.) snel zeilen dat gaai er goed door; op hol gaan het paard is met hem doorgegaan, ook er van doorgegaan;
— zich uit de voeten maken, vluchten: zijne dochter is met een soldaat doorgegaan;
— hij is er van doorgegaan, vertrokken, gevlucht;
— tot stand of in zwang komen, voortgang hebben de zaak gaat door, het reisje ging door;
— algemeen waar of van kracht zijn dat gaat niet altijd door;
— aangenomen worden de wet zal wel doorgaan;
— doorgaan voor, gehouden worden voor hij gaat voor braaf door; hij wil voor een geleerde doorgaan;
— doorloopen de stad doorgaan; ik heb {ben) den ganschen tuin doorgegaan;
— door gaan stukmaken, beschadigen: ik heb mijne kousen doorgegaan;
— (fig.) vluchtig doorzien, inzien, nazien wij zullen deze rekeningen even doorgaan.

< >