VOORHOOFD - o. (-en), (ontl.) voorste gedeelte van het hoofd boven de wenkbrauwen; (fig.) iem. als voor het voorhoofd slaan, hem verbazen;
— (fig.) een stalen voorhoofd hebben, onbeschaamd zijn;
— (gew.) (landb.) het niet doorgreppeld gedeelte van het land dat doorloopt langs het hoofd der verschillende akkers. VOORHOOFDJE, o. (-s).