VOLSTREKT - bn. bw. (-er, -st), VOLSTREKTELIJK, bw. (w. g.) onbeperkt, onbepaald: de volstrekte macht bezitten;
— (rekenk.) volstrekte waarde van een cijfer, waarde die het cijfer, op zichzelf beschouwd, heeft;
— de volstrekte meerderheid, één meer dan de helft; ik wil het volstrekt niet hebben, heelemaal niet. VOLSTREKTHEID, v.