Gepubliceerd op 01-11-2018

Onbepaald

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st), niet door duidelijk afgebakende grenzen bepaald, onbegrensd, eindeloos uitgestrekt : de sterren, die flikkeren aan de onbepaalde ruimte des hemels; zijne moeder gaf hem eene onbepaalde vrijheid; een onbepaald gezag uitoefenen;

— onbepaalde volmacht, volmacht waarbij iem. aan een ander, zonder eenige beperking, de bevoegdheid toekent om, naar eigen goedvinden, uit zijn naam te handelen, ook onbeperkte volmacht genoemd;
— onbepaald vertrouwen, een volkomen vertrouwen op iem. zonder de allerminste beperking;
— niet juist vastgesteld, onzeker, niet nauwkeurig aangewezen, in het onzekere gelaten : de tijd was echter volstrekt onbepaald; het uur van zijne komst is nog onbepaald; veel en weinig staan tegen elkander over, het eene beteekent eene groote onbepaalde, het andere eene kleine onbepaalde hoeveelheid;
— onbepaald verlof, vergunning om voor een niet bepaalden, min of meer langen tijd naar huis te gaan, inz. aan krijgslieden gegeven;
— niet nauwkeurig omschreven, onzeker, twijfelachtig: een onbepaald gevoel; onbepaalde bewoordingen;
— (spraakk.) onbepaalde wijs, de naamwoordelijke vorm des werkwoords, die den toestand of de handeling in ’t algemeen uitdrukt, zonder den. persoon of het getal te bepalen;
— (spraakk.) onbepaald voornaamwoord, voornaamwoord, dat niet een bepaalden persoon of eene bepaalde zaak aanwijst, maar slechts eene algemeene aanduiding te kennen geeft;
— (spraakk.) onbepaald lidwoord, lidwoord van onbepaaldheid of van eenheid, hetwelk te kennen geeft dat met het volgende substantief eene enkele, afzonderlijke zelfstandigheid wordt bedoeld; --bw. van wijze, op onbepaalde wijze : dit status quo zou waarschijnlijk wel onbepaald verlengd geworden zijn. ONBEPAALDELIJK, bw.