VLEESCHELIJK - bn. bw. in vleesch, naar den vleeze; vleeschelijke gemeenschap tusschen man en vrouw, de bijslaap, bekenning; vleeschelijke lusten, zinnelijke lusten; vleeschelijke liefde gevoelen;
— zeer nauw vermaagschapt, in den bloede bestaande : mijn vleeschelijke broeder. VLEESCHELIJKHEID, v. lichamelijkheid, tastbaarheid; (fig.) vleeschelijke lust.