Gepubliceerd op 06-12-2018

VIES

betekenis & definitie

VIES - bn. (...zer, -t), walglijk, walging veroorzakende : het is een vieze vent; het ziet er vies uit; een viezen smaak in den mond hebben;

— vieze praat, woorden, gemeene;
— vies doen (van en tegen kinderen gezegd), eene kleine of groote boodschap doen;
— walging gevoelende : ik ben er vies van;
— kieskeurig (inz. op het eten); (gew.) vies op de kleeren zijn, uiterst zindelijk zijn; eene vieze stof, eene teere stof bij welke men zich licht vergrijpen kan; eene vieze kleur, kleur die licht verschiet; (ook) die licht smet; vieze kleuren, kleuren die niet bij elkander passen;
— zich vies houden, al te keurig; hij is daar niet vies van, daar houdt hij wel van;
— hij valt niet vies, hij is niet zeer keurig; vieze varkens worden niet vet, men moet niet te kieskeurig zijn.
VIESHEID, v. te groote keurig- of kieschheid; waglijkheid;
—, mv. (...heden), walglijk ding.