VERTRAGEN - (vertraagde, heeft en is vertraagd), traag, trager maken of worden : de beweging vertraagt; een uurwerk vertragen, langzamer doen gaan ;
— in zijn ijver, lust vertragen, verminderen ;
— dralen met; wat doet hem vertragen ?;
— uitstellen : de afreis werd een dag vertraagd. VERTRAGING, v. (-en), het vertragen ; oponthoud : vertraging hebben, ondervinden; langzamer gang.