VEILIG - bn. bw. (-er, -st), vrij van gevaar, te vertrouwen : hier zijt gij veilig’, die weg is niet veilig, iets op eene veilige plaats brengen;
— gij kunt dat veilig doen, gerust; geld veilig uitzetten, zoodat men verzekerd is het terug te bekomen. VEILIGLIJK, bw.