Gepubliceerd op 06-12-2018

VEERTIG

betekenis & definitie

VEERTIG - telw. hoofd- of grondgetal: viermaal tien ; hij is veertig jaar oud’, hij loopt naar de veertig, is bijna 40 jaar; diep in de veertig, ruim 40 jaar oud; om en bij de veertig, zoo ongeveer 40; (gesch.) de raad van veertig, veertig leden, te Venetië; (kooph.) veertig dagen na zicht, zes weken;

—, 't heeft de waarde van een ranggetal in : hoofdstuk veertig, hij is van het jaar veertig',
— VEERTIGEN, (het telw. veertig beschouwd als een zelfstandig gebruikt bn. in ’t meerv.), veertig personen: wij kwamen met ons veertigen; veertig gelijke deelen van het zelfde geheel: deel dat in veertigen.

< >