VIERMAAL - bw. iets viermaal nemen, met vier vermenigvuldigen;
...MAANDELIJKSCH, bn. om de vier maanden plaats hebbende;
...MAANDIG, bn. van vier, om de vier maanden;
...MACHTIG, bn. (plantk.) viermachtige planten, de kruisbloemigen waarvan vier meeldraden grooter zijn dan de twee andere;
...MALIG, bn. (w. g.) viermaal zooveel.